Er zijn woorden die heerlijk zijn om uit te spreken. Van die woorden die over je tong huppelen. Waar je vanzelf blij van wordt. Vroeger had ik ook zo’n woord. Dat was ‘Goejanverwellesluis’. Ik wist bijna zeker dat geen kind het kende. Ik wel, want mijn meester had er over verteld met geschiedenis. ‘Goejanverwellesluis’, het was een fijn woord. Het was zo fijn dat ik het later nog eens in een gedicht gebruikt heb. Stel je voor dat ik het zou vergeten.
Maar ook dit weekend was er weer een geweldig woord. Zo heerlijk, dat ik bijna ging doen wat de bedoeling was. Laat ik nu eerst maar eens to the point komen: vanochtend hoorde ik op de radio dat het nationale ‘tuinvogelteldag’ was. Herhaal dat woord eens: tuinvogelteldag. Dat huppelt toch over je tong? Zodra je het woord geproefd hebt, wil je tuinvogels tellen.
Ik sprong dus snel onder de douche. Dat moest ook wel, want we hadden allerlei kinderen over de vloer die ook nog wilden poedelen voordat we naar de kerk zouden gaan. Peter had in eerste instantie geen tuinvogeltelneigingen. Hij draaide zich nog eens lekker om. Ik weet niet of het de vogelaar in hem was, of de gereformeerde ouderling, maar ook hij voelde zich op enig moment geroepen om het warme nest te verlaten.
Toen wij eenmaal aan tafel zaten, zonder kinderen weliswaar, bleek toch de vogelaar in Peter eventjes sterker dan de gereformeerde ouderling. ‘Ik kan niet naar de kerk, want ik moet tuinvogels tellen’, zei hij. Ik keek nog eens naar buiten. Daar hing een verlaten vetbol te bungelen en aan het vervangen van de pindakaaspot van vorig jaar waren we nog niet toe gekomen. Onze tuin leek me niet echt een eldorado voor tuinvogels. En op dat moment was er ook geen staartmees, boomklever of wat dies meer zij te bekennen.
‘Weet je het zeker’, vroeg ik aan Peter, het schijnt dat je voer mag strooien. Dan krijg je meer vogels in je tuin.’ Dat had Bram, de vriend die meestal heel zinnige dingen zegt, ons net via de mail laten weten. In Bram schuilt geen gereformeerde ouderling, maar volgens mij ook geen vogelaar. Peter keek verstoord op. ‘Dat meen je niet, dat is toch je reinste volksverlakkerij!’ Dat zei hij. Ik bedacht nog net dat Bram dit waarschijnlijk ook vond, maar ik hoorde daar weer iets prachtigs. ‘Je reinste volksverlakkerij’, dat zei hij. Wat een heerlijk metrum klonk daar naast mij aan de ontbijttafel. Mmm, jamben!
Peter smeerde ondertussen aandachtig zijn beschuitje. Ik voelde in hem de gereformeerde ouderling opstaan. ‘Daar gaan we dus niet aan beginnen’, zei hij. Ik doe niet mee aan die volksverlakkerij.’ Weer zei hij het woord dat me bijna geluksrillingen bezorgde. Hij schoof zijn stoel naar achteren en veegde de beschuitkruimels van zijn nieuwe nachtblauwe colbertjasje af. ‘Ik weet dat er geen vetbol, geen pindaketting, of pindakaaspot bij de kerk hangt, maar deze vreemde vogel vertrekt toch naar de kerk. Tuinvogelteldag of niet, aan deze volksverlakkerij doe ik niet mee.’ Het maakte mij niet uit wat hij zei, maar het klonk allemaal net zo heerlijk als Goejanverwellesluis. Ik nam nog een laatste hap van mijn maisbroodje met pindakaas en pakte ook snel mijn spullen om achter mijn gereformeerde ouderling aan te gaan.
In de kerk begon de dominee met ‘Geliefde gemeente.’ Ah, en daar ging ik weer. Tuinvogelteldag, Goejanverwellesluis en volksverlakkerij, voor het moment verloren ze het van het prachtig allitererende ‘Geliefde gemeente’. Ik fluisterde het ook even. En zachtjes huppelde er weer iets over mijn tong.
Met dank aan de dominee en mijn gereformeerde ouderling.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten