woensdag 24 juni 2015

Freud


Er gebeurt iets grappigs. Ik wil ‘Freud’ boven mijn stukje zetten en zonder dat ik er erg in heb schrijf ik Freude op. Dat moet haast een freudiaanse vergissing zijn. Het schrijven van een column is iets dat me zeker bijzonder veel plezier verschaft. Ik vind namelijk mijn eigen grapjes en ideetjes best grappig. Dat mag je natuurlijk niet zeggen. Wel kan ik zonder enige gêne zeggen dat het schrijven mij Freude verschaft. Gewoon vanwege de fun en vanwege het schrijven an sich, om  nog maar eens iets Duits erin te gooien.
Vanochtend stond ik onder de douche. Het water stond weer kleineteentjeshoog, maar daar schrijf ik nu niet meer over. Dat heb ik ooit al eens gedaan. Ik stond al poedelend na te denken. Iets wat ik het beste onder de douche kan. Eén keer per dag werken mijn hersenen in ieder geval op volle toeren. Ik zag het afvoerputje en dacht aan mijn afvoerputjesverhaal en voordat ik er erg in had, was ik in gedachten alweer een volgende column aan het schrijven.
Ik dacht aan juffrouw Datema. Onze pedagogiekdocente van de PA. Ik ben van de PA, die kwam na de Kweek en is van voor de PABO. Juffrouw Datema was een wat gedateerde, eigenzinnige vrijgezelle juf. In de vakantie droeg zij een schoffie-pet, maar wanneer zij aan het werk was droeg zij jurken met te hoge ceintuurtjes en katrien-duckschoenen. Zij had onvermoede kanten. Zo reed zij in een stoere, grote donkergroene Jeep en ging zij na haar pensionering nog weer aan de studie.
Wij zagen het aankomen in het boek. Het hoofdstuk van Freud naderde bij iedere les. Wij wisten niet veel van Freud, maar wel dat het iets met seks te maken had. Seks! Daar hadden we het op onze gereformeerde PA niet over en zeker niet met juf Datema. Dat dachten we tenminste. Onverschrokken begon juf Datema aan het hoofdstuk. Maar van seks is er niets blijven hangen bij mij. Gek, ik herinner me alleen maar iets van kinderen die op de po niet willen poepen en iets over roken. Het ging over loslaten en vasthouden. En als juf Datema het toch over seks had, klonk het als een iets uit een rijtje Duitse ausnahmen.
Maar afgelopen week dook Freud opeens weer op. Iemand die ik hier niet zal noemen, zei mij dat hij zijn onbewuste wel eens bedankte. Hij zei erbij dat dit niet erg gereformeerd was, maar toch bedankte hij zijn onbewuste wel eens. Bijvoorbeeld na een heerlijke piekerloze nacht. Ook wenste hij zijn onbewuste wel eens ‘welterusten’ toe. Er ging opeens een wereld voor me open waar ik me niet van bewust was. Dat had juf Datema mij nooit verteld!
Ondertussen was mijn vel gekrompen van de veel te hete douche en moest ik maatregelen nemen. Er schoot me toch nog een gedachte te binnen, terwijl ik de kraan dichtdraaide. Sublimatie!! Ja, dat is het. Ik ben machtig aan het sublimeren. Freud, dankjewel voor zoveel Freude. Op mijn werk komt er weinig uit mijn vingers, maar het levert me wekelijks minstens één column op. Ik zou bijna wensen dat er nooit meer iets uit mijn vingers kwam op mijn werk. Dan kon ik blijven schrijven. Onverwacht komt er een kinkje in de Freude-kabel. Opeens duikt, met dank aan juf Datema, het über-ich op. Mijn geweten wil mee doen. Er ploppen zomaar allerlei woorden omhoog. Rentmeesterschap, cultuuropdracht, bouwen en bewaren, bid en werk. Nee hè!
Maar dan is er iets dat zegt ‘gooi maar in je schoffie-pet. Gooi en schrijf! Wie schrijf die blijft’. Daar istie, mijn onbewuste onbewuste! Dankjewel lief onbewuste. Ik schuif gewetenloos achter mijn laptop en ik sublimeer nog lekker even door.

Met dank aan juf Datema, mijn gereformeerde collega en aan Freud.


zondag 14 juni 2015

Als je knot maar goed zit

´s Morgens vroeg heb ik een leuke zoon aan tafel zitten. Ik bedoel dat er dan zo´n aardige vrolijke krullenbol tegenover me zit.  Zijn lange krullende haren slingeren nonchalant over zijn voorhoofd. En ik houd daarvan. Ik stel me dan altijd voor dat er ergens ver weg, heel diep verborgen nog iets artistieks zit in die jongen. Als je zijn hoofd ziet, zou je het meteen geloven.

Ik heb aan tafel ongeveer het zicht op zijn kruin tot aan zijn middel. En dat ziet er allemaal prima uit. Maar wat daaronder zit vind ik niet om aan te zien. Hij draagt dan een hele oude zwarte trainingsbroek. Waarschijnlijk een broek die ooit eens in een vochtige voetbalkleedkamer is blijven liggen. Ik kan me in ieder geval niet herinneren dat ik ooit zo´n slobbergeval voor hem heb gekocht. Ik heb één visueel geluk. Hij heeft nog net geen donkerblauwe badslippers met witte sportsokken aan. Het had gekund, want kennelijk is alles ´s morgens vroeg, inclusief krabben aan kruis en kont, toegestaan.

 Maar na diverse koppen koffie en een lange douche partij is alles anders. Dan er is van die leuke artistieke krullenbol weinig meer over. Voordat ik het weet zijn al die jolige lokken in een piepklein knotje verdwenen. Staan de ogen van mijn zoon daardoor zo strak in zijn voorhoofd, dat ik me bedwingen moet om niet te vragen of hij aan de XTC is. Behalve zijn krullen, is ook zijn trainingsbroek verdwenen. Die heeft hij ingewisseld voor een spijkerbroek die net op het point of no return op zijn billen blijft hangen

Ik heb al eens klaar gestaan met twee breinaalden. Het leek mij aardig om die door het doedeltje op zijn hoofd te steken. Maar dat mocht niet van mijn zoon. En daar had hij natuurlijk gelijk in, ik moet hem wel serieus nemen.

En ik neem hem serieus. Onder dat strakke knotje zit een zeer betrouwbare jongen. Een jongen van goede wil. Hij vergeet wel eens wat, maar dat gaat nooit expres. Al heb je als moeder het daar best wel eens moeilijk mee. Ik denk dan altijd maar even aan die leuke krullenbol van ’s morgens vroeg en dan is het leed weer geleden. Verder mag hij van mij ook wel in trainingsbroek. Hij is namelijk heel sportief. Hij is in het derde een echte teamplayer. Ik ben er trots op dat hij zich in de meeste gevallen van onrecht goed kan beheersen. Niks geen ‘je suis Charlie’. Het gaat natuurlijk wel eens verbaal mis, maar dat is tegenwoordig een teken van beschaving.

Ach, knotje, krullen, trainings- afzakbroek, wat kan het me schelen. Ooit was het een ventje dat hijgend, alsof hij de marathon had gelopen, in een speciale couveuse lag. Hij groeide op als een kereltje waar we allemaal veel plezier aan beleefden. Samen zat hij eens met zijn grootste vriend Lars, als zevenjarige op een bankje zonder gêne te tellen hoeveel meisjes er verliefd op hem waren. Toen telde hij zijn moeder niet mee. Op dat moment was hij zeer taakgericht bezig. De liefde is namelijk een serieuze zaak en dat had hij goed begrepen. Het heeft hem dus nooit aan vrouwelijk schoon ontbroken.

Vreemd genoeg is Job in andere gevallen niet zo taakgericht. Hij dóet wel wat hij moet doen, maar oh, wat gaat dat traag. Als hij wil leren, moet eerst zijn knotje goed, dan moet de computer opgestart, maar heeft hij tegelijkertijd een appje, wat dringend gelezen en beantwoord moet worden. Opeens bedenkt hij dat zijn pet kwijt is en die moet hij eigenlijk gaan zoeken en oh, een gebakken eitje zou er ook wel in gaan. Als hij bij het aanrecht staat, moet hij eerst weer bedenken wat hij ook al weer wilde doen.

Gelukkig heeft Job een verstandige zus. Zij zei allereerst tegen hem: Job, als je knot maar goed zit! Kijk zij begreep wat mijn zoon nodig had. Daarna zei zij, ‘maak een lijstje en werk overal niet langer dan twintig minuten aan. Na twintig minuten mag je op een bankje gaan zitten en meisjes tellen of een eitje bakken. En daarna ga je weer aan de slag. Aan je haar hoef je niets te doen, want je knot zat toch al goed.  Pas als je je lijstje hebt afgewerkt, mag je een trainingsbroek aan en trek je je knot los. Dan heb je ook geen last van je zeurende moeder. Zij houdt namelijk van je artistieke krullen’.

Zo gezegd, zo gedaan. De krullen-versus-knot-strijd is nog niet helemaal verleden tijd. Opeens bedenk ik met een zekere schrik dat ik mijn zoon begrijp. Ikzelf doe namelijk alle moeite om van mijn eigen krullen af te komen. Zodra, bij de eerste de beste regenbui een klein krulletje omhoog piept, maak ik een afspraak bij de kapper. En wat zegt Job? ‘Een beetje krullen zijn best leuk mam’. En je denkt toch niet dat ik naar hem luister! Bij het wegwerken van de krullen houdt ook de overeenkomst op. Ik weet zeker dat hij het verschrikkelijk vindt als ik me in een zwarte trainingsbroek vertoon. Daar ga ik dan ook niet aan beginnen.

Ondertussen staat mijn zoon in trainingsbroek klaar voor de voetbal. Als hij vertrekt roep ik hem nog even na ‘Zit je knot goed’. Daarna raap ik zijn pet van de grond. Op het aanrecht staat een vuile koekenpan en liggen eierdoppen. ‘Maakt niet uit, denk ik. Ze zijn van dat kleine couveuseventje’.

Terwijl ik de koekenpan in het sop laat glijden mompel ik zachtjes  ‘als je knot maar goed zit’.

Apenheul

Ik heb een docent die zegt dat ze een ‘soort van’ Apenheul kan gaan beginnen. Ze heeft een enorme gevoeligheid voor apen. En ze  ziet ze ook allemaal zitten. Dat is nog niet zo erg, maar binnen de kortste keren zitten die apen allemaal op haar schouder. Ze moet enorm haar best doen om weer van die beesten af te komen en dat lukt zo nu en dan ook wel. Soms recht ze haar rug als een ware Jane, schudt haar haren met een ruk naar achter en zet een aap terug bij een ‘soort van’ Tarzan. Zegt ze.

Een heerlijk gevoel geeft haar dat. Zie zo, die zit! En wel op de brede schouders van iemand die zich met gemak in het oerwoud aan een liaan van boom tot boom slingert. Met aap wel te verstaan. Waar heeft ze zich toch druk om gemaakt al die tijd.

Nou ben ik vroeger ook wel eens in Apenheul geweest. Ik vond het niet leuk daar. Ik was als de dood dat er zo’n peuzelende aap op mijn schouder kwam zitten. Ik bleef maar een beetje in de buurt van mijn vader. Ik had zo’n vermoeden dat hij zo’n beest op zijn schouder ook niet leuk vond.

Ik geloof dat ik bij het ouder worden die natuurlijke angst voor apen kwijt ben geraakt. Meestal is het een goed teken dat je van je angst verlost bent. Ik heb een dochter die met jampotten vol spinnen van huis vertrok om mensen  met een spinnenfobie van hun angst af te helpen. Ik zou bijna wensen dat ik last had van een apenfobie. Het lijkt er echter op dat ik van ze hou. Alsof ik zeg ‘kom maar aapje, kom maar in mijn jampotje.´ Als op mijn werk bijvoorbeeld een collega bij mij komt en nog maar net haar mond open gedaan heeft, dan weet ik het al. Voordat ze er erg in heeft, kruip ik onder haar bureau, in de weer met stekkertjes, kabels en snoeren. Wanneer ik met mijn stoffige hoofd onder het bureau vandaan kom, blijkt mijn collega koffie te zijn gaan drinken.

Als ik vervolgens de gang in loop, op weg naar mijn koffie, zie ik dat het speellokaal niet leeg gehaald is, terwijl er een weeksluiting is straks. Oei! Binnen de kortste keren sta ik te trekken aan wandrekken waarin hele kolonies apen zich prima vermaakt zouden hebben.

Dan gaat de bel. Mijn collega’s halen de kinderen van het plein en ik haast me naar het keukentje. Koffie! Net als ik de koffie in wil schenken, gaat de telefoon. Het is een moeder die vraagt of ik iets voor haar kopiëren wil. Ze komt strakjes de kopietjes wel  ophalen. Als ik bij het kopieerapparaat sta, blijkt dat er een papierstoring is. Op het display flikkeren allerlei storing-ophef-instructies. Ik moet iets doen met klepjes, deurtjes en vastzittende papieren.

En dan denk ik ‘Waai op met al die apen!’ Ik ben in staat om een heel tropisch hardhoutbos te herplanten, om daar al die apen een fantastisch leven te bezorgen. En wat mij betreft lever ik daar nog een mooie gespierde Tarzan bij ook.

Ik besluit één bakje koffie te gaan zetten. Voor mij zelf.

Dan staat er een collega voor de deur. Ze heeft een vraag over schoolreisjes. ‘Nee, zeg ik, nee, in geen geval naar Apenheul! Of ja, misschien toch maar wel, maar ik moet die dag waarschijnlijk op school blijven, omdat de man van het kopieerapparaat komt.´ Ze kijkt me niet begrijpend aan, haalt haar schouders op en vertrekt weer. Ik neem tevreden een slok van mijn koffie en roep daarna  ingetogen, maar voor de goede luisteraar duidelijk te verstaan ‘ahoe, ahoewahoewa…… ‘

Afvoerputje

Er is niets zo vervelend als wanneer je lekker wakker staat te worden onder de douche en je ontdekt dat het water ondertussen het spatscherm is gepasseerd en langzaam, maar vastbesloten de badkamer in stroomt. Je kijkt naar beneden en ziet dat je voeten kleineteentjeshoog in het water staan. Nee! Je kunt niet anders, je moet het roostertje van het putje peuteren. Vervolgens sta je daar dan, ´s morgens vroeg, met tussen duim en wijsvinger een bakje waar een ondefinieerbare klodder slijm uit glibbert. Met een beetje geluk kun je in één keer het bakje leeg kieperen in de wc-pot. Brr, maar als de klus- ik vind het een klus- geklaard is, dan spring ik snel weer onder de warme douche. De charme is er meteen af. Opwarmen is het devies en dan roept de dagelijkse plicht alweer.

Ik moet wel even vermelden, dat wanneer ik de volgende keer weer onder de douche sta, ik heel tevreden naar mijn kleine teentje kijk en naar het rustig weglopende water door het afvoerputjesroostertje.

Dat afvoerputjesgevoel heb ik wel vaker. Zeker in mijn werk. Wij vinden hygiëne heel belangrijk. Vroeger was het één van de drie R’s. Rust, Reinheid en Regelmaat. Maar ja, de drie R’s stammen nog uit de tijd dat er kinderen dood gingen aan gebrek aan hygiëne en dat is nu niet meer het geval. Maar toch, ik kreeg ooit eens een dame op bezoek die vroeg of we ook een handen-was-beleid hadden. Had ik dat goed gehoord? Ja, dat je op school een beleid hebt op ‘zitten blijven’  vind ik normaal, maar op handen wassen? De dame keek heel serieus. Ik moest haar teleurstellen. Daar wilde ze wel eens les over komen geven op school. In de verte hoorde ik mijn moeder ons roepen ‘handen wassen en aan tafel!´ Ik zie ook nog zo het stukje zeep, veelvuldig gebruikt, met zwarte barsten en scherpe randen bij de kraan liggen. Handen wassen, dat leer je toch thuis?

Op de radio maakte iemand zich bezorgd over de valtechnieken van de achterbankgeneratiekinderen. Deze  kinderen klauteren, dus vallen, niet genoeg. Zij worden op de achterbank van de auto van huis naar school, van BSO naar pianoles naar huis gereden om vervolgens huiswerk te gaan maken. Het zou heel goed zijn als scholen wat meer aandacht voor valtechnieken van onze kinderen zou hebben. Ik zou zeggen, ouders, zoek een fikse sloot en ga springen. Laat uw kind daar eens heerlijk mislukken. Een nat pak is niet erg, maar het leert ervan. Het leert ervan wat hij wel en wat hij niet kan en hij wordt motorisch vaardiger. Als ik ‘hij’ schrijf, zeg ik natuurlijk niet dat meisjes geen slootjes moeten springen. Ik zag op TV een meisje prachtig fierljeppen ( ik hoop dat ik dat goed schrijf, er stroomt geen Fries bloed in mijn aderen).

Ik kan nog veel meer dingen noemen waarvan men denkt dat het goed is dat school daar aandacht aan besteedt. Niet roken, niet drinken, gezond eten, computergebruik, en ik merk zelfs bij mezelf dat ik het ook normaal ga vinden dat wij daar aandacht aan besteden. Wij zijn toch opvoeders? Het gaat over maatschappelijke problemen en het lijkt dat de school daar de oplossing voor is. Zo voel je je wel eens een soort van afvoerputje. Luister maar goed naar de radio, lees de krant. Hoe vaak gaat het niet over problemen waarvan men vindt dat school daar wat aan moet doen. Maar ik denk dan ´waar zijn die ouders gebleven?´ Waar zijn die dan toch druk mee? Zij moeten hun kinderen leren handen wassen, zij moeten hun kinderen leren zich netjes op het internet te gedragen, zij moeten hun kinderen leren gezond te eten. Het is toch de omgekeerde opvoedwereld als wij aan kinderen moeten leren dat het niet goed is dat er een lolly bij hun lunch mee gegeven wordt?

Het afvoerputje van school raakt verstopt en het leidt ons af van het gewone onderwijswerk wat we met ernst en met plezier willen doen. De charme verdwijnt een beetje.

U weet ondertussen waar ik naar verlang. Ik verlang naar die volgende ochtend. De ochtend, waarop ik weer onbekommerd wakker kan worden onder een warme douche. Waar het water met tevreden schokjes mijn afvoerputje in draait. Vervolgens eet ik een volkoren boterham, gooi het koffiefilterzakje in de groenbak, was mijn handen bij de kraan, die ik zéker niet te lang laat stromen. En ik vertrek. Maar pas nadat ik het licht uitgedaan heb, want zo heb ik het van mijn moeder geleerd.

Potverdikkie

Ik ben helemaal van slag. Us Epke is gevallen en hij staat op dit moment op de twaalfde plek! Ik kan wel huilen en heel Tsjongerschans met mij denk ik. Enige tijd geleden schreef ik dat ik zo blij was dat deze atletische coassistent weer begonnen was met trainen. Ik was echt opgelucht, omdat ik me ietwat bezorgd maakte. Ik was bang dat het moment dat hij meer dan twee vluchtelementen zou gaan combineren niet meer zou komen. En vandaag maakte hij een voortijdige landing op de mat. Wat zal er toch in Epke omgegaan zijn? Ik weet niet wat ‘potverdikkie’ in het Fries is, maar dit zal toch wel het minste zijn dat hij gedacht heeft.

Ik dacht laatst ook ‘potverdikkie’. Maar dat ging toch over heel iets anders. Ik ben namelijk in de handen van de andere helft van Nederland gevallen. U weet wel, die ene helft die de andere helft van Nederland coacht. Ik had een bloedsaaie groepsbijeenkomst gehad die ging over het herkennen van stresssignalen. Ik hoorde er niets dat ik niet al gehoord of gelezen had . Ik had zelfs de neiging om de Competentie-thermometer, ja die, erop los te laten. Mijn aandacht verslapte. Toen ik na twee lange uren naar buiten ging, nam ik eerst de verkeerde ingang van de parkeergarage, vervolgens moest ik omlopen voor het betaalapparaat. Ik zette mijn decimeterdikke cursusmap op de grond, betaalde, nam mijn parkeerkaart uit het apparaat en kuierde naar mijn autootje.

Door de spits reed ik naar huis en daar slokten mijn huiselijke beslommeringen mij enige tijd op. Na het journaal herinnerde ik me dat er ook huiswerk bij de bijeenkomsten hoorde. POTVERDIKKIE, dacht ik. De map! Die staat in het beste geval nog bij het betaalapparaat tegen de muur. Nee, natuurlijk niet. Wie wil er nou niet zo’n kloeke map met diepzinnige inhoud! Die map is definitief weg. Gek genoeg, leverde het mij geen stress op. En dat vond ik wel stoer. Ik dacht ‘zonder die map red ik het ook wel’. In een ver verleden, had ik me in duizend bochten gewrongen om de map terug te krijgen en misschien had ik ook al wel alvast het huiswerk voor de volgende keer gemaakt. Maar nu ? Niets van dat alles. Ik dacht ‘het komt wel goed’. Een andere desko had mij al eens het verschil tussen loyaliteit en plichtsbesef uitgelegd. En dat was heel inzicht gevend. En nu zeker zeer stress verlagend. Potverdikkie, ik had geen last van stress. Ik was zeer ontspannen zelfs.

Hoe is dat nu met onze Epke? Hoe gaat hij om met zijn onfortuinlijke landing op de mat? Gelukkig heeft Epke een coach. Als ik die coach was zou ik gewoon zeggen ‘Epke, je kunt het. Je weet wat je nu fout gedaan hebt en dat doe je niet weer. Gewoon opstaan jongen. En morgen ga je weer je rondjes draaien, zoals je dat altijd goed gedaan hebt’.

Zou het helpen? Anders loopt er in Zwolle misschien nog iemand met een decimeterdikke cursusmap rond. Op zoek naar de rechtmatige eigenaar. Als u hem tegen komt, zeg dan maar dat Epke mijn map wel mag hebben. Maar ik denk dat hij hem niet nodig heeft. Ik heb alle vertrouwen in die jongen. Van één fout zal hij niet minder worden. Misschien wel sterker.

Ik merk dat dit schrijven therapeutisch werkt. Ik ben niet meer van slag. Eigenlijk denk ik nu twee dingen: ’F*%# de cursusmap ‘ en ‘Epke boppe’.

Potverdikkie!

Cursus punniken

’s Morgens rijd ik volkomen gedachteloos naar mijn werk. Dat weet u inmiddels. Maar deze keer dwaalden mijn gedachten af naar de Lerarenbeurs. Het was namelijk 1 april geweest en de inschrijving voor de nooit genoeg geprezen Lerarenbeurs was losgebarsten. Ik hield me net bezig met de vraag  welke opleiding ik zou willen doen, toen halverwege de rit een stoplicht op rood sprong. Ik stopte en zag dat ik achter een speciaal busje had gereden. `SPEURHONDEN` stond er in groene letters achterop. Dat was toevallig! Ik had laatst op de radio net iets gehoord over honden die zijn getraind op het vinden van brandgassen. Ze kunnen heel goed ruiken of er brandgas in de grond zit. En wat ik zo grappig vond was dat deze speurhonden niet opgewonden gaan blaffen en rondjes lopen als ze het gas geroken hebben. Nee, ze gaan zitten. Ik zag het meteen voor me. Een nietsvermoedende politieagent  wil doorlopen, maar zijn hond is met geen stok van zijn plek te krijgen. Ah, gas! Best slim gevonden. Ik vroeg me af hoe ze dat aanleren bij zo’n training en ook vroeg ik me af of deze honden ook hasj konden vinden. Dat is toch weer een vak apart. Misschien worden deze honden ook wel voor meerdere zoekopdrachten opgeleid. Misschien bestaat er in het leven van een professionele speurhond ook wel zoiets als ‘een leven lang leren’. Als ik zin in mooie woorden heb, zeg ik ´l’éducation permanente’. In het geval van honden is dat dan meer iets voor zo’n elegante langharige hazewindhond.

In het onderwijs bestaat het wel, een leven lang leren. Niet dat iedereen dat doet, maar het zou wel goed zijn voor het onderwijs .Daarom is onder de altijd bezige en volgens mij immer lerende staatsecretaris Dijksma jaren geleden de Lerarenbeurs ingesteld. Een prachtidee. Ik schreef dus, dat het goed zou zijn als iedereen een leven lang leerde. En ik ben niet de enige met die opvatting. Zo sprak ik laatst met drie bovenschoolse heren. We hadden het over de digitale competentiethermometer. Weet u nog, daar schreef ik eerder ook al eens over. En ja, daar had ik, in het kader van een leven lang leren, een cursusje over gehad. Het woord thermometer maakt mij altijd wat onrustig, maar dat ligt aan mij. Zo hadden we het daar, boven in dat gebouw, ver weg van de werkvloer over competenties, opleidingen, ontwikkeling en wat dies meer zij. Tijdens het gesprek steeg de temperatuur.

Wanneer je een opleiding gaat doen, zo werd gloedvol betoogd, dan moet dat wel zinvol zijn voor de organisatie. Dat snap ik, al heb ik ook veel dingen die ik nog wil leren, die niets met de organisatie te maken hebben. Ik zou er wel gelukkig van worden. De algehele mening was dat je geen cursus punniken moest gaan doen. En de temperatuur daalde weer.

Dat ze het nou net over punniken hadden. Het herinnerde mij aan een regelrechte frustratie uit mijn verleden. Mijn eerste punniksels, en waarschijnlijk ook de laatste, maakte ik met behulp van een houten garenklosje. Spijkertjes boven op en mijn moeder had nog wel een bol uitgehaalde wol waar ze een beginnetje van maakte. Dat waren nog eens tijden! Niet dus, voordat het eerste ieldepielderige kleine sliertje onderuit het klosje kwam piepen, was ik al een hele poos bezig geweest. Ik wilde eigenlijk al lang weer naar buiten, of zustertje spelen, of krijten op mijn schoolbordje, maar ik kon toch bij mijn klasgenootjes niet aankomen met zo’n klein sliertje? Er waren meisjes die meters konden punniken en dat ook nog in allerlei blije kleurtjes. Ik smokkelde wel eens en trok aan het sliertje zodat het langer werd. Dat hielp maar kortstondig en mooie kleurtjes had ik ook niet. Tussen mij een het punnikklosje is het nooit wat geworden. Niet competent, zeggen we in het onderwijs.

Van mezelf hoef ik dus niet te leren punniken. Toch ben ik blij dat ik het geleerd heb. Ik heb namelijk ooit eens een gordijntje gehaakt. Ik had daarbij best wat aan mijn punnikervaring. Want ook dat gordijntje schoot niet echt op. Ik heb het hele gordijntje gehaakt, maar ik moet zeggen dat ik het flink opgerekt heb en uiteindelijk paste het precies in mijn raam. Ik heb er drie jaar in mijn kamerbewonerstijd van genoten. Het was een leuk gordijntje en ook de zelfoverwinning smaakte naar meer.

Dus ja, waarom eigenlijk geen punnikcursus? Als dat op een of andere manier een opstap voor iets moois en iets groots is, dan is dat alleen maar fantastisch. Misschien zag de eigenaar van de brandgashond eerst ook helemaal niets in brandgasles voor zijn hond. Liep hij liever met een blaffende hond  rondjes om een partijtje hasj. Nu zit de hond tot volle tevredenheid boven op een brandgasbel en iedereen is blij. Inclusief de hond. Bij nader inzien vind ik dat in het kader van ‘een leven lang leren’ iemand best een punnikcursus mag doen, ook al staat die niet op het lijstje van de Lerarenbeurs, want daar komen mooie dingen van.

Met dank aan drie bovenschoolse heren.

Vliegen

Ik had een mooi begin van de dag deze ochtend. Ik zat nu eens niet in de auto naar mijn werk, maar gewoon aan de ontbijttafel. Pianomuziekje in de cd-speler en een kranten lezende echtgenoot naast me. Ik wilde op mijn IPad de krant gaan lezen, maar voordat ik er erg in had zweefde mijn vinger boven de linkedInapp. Nadat er zich allerlei nieuwe connecties voor mijn oog ontrold hadden, zag ik die leuke onderwijsjongen uit het oosten van het land weer. Ha, en hij had ook nog een aardig artikel geplaatst. Het was een interview met hemzelf. Op LinkedIn mag dat, want het is de bedoeling dat je je op deze plek een beetje in de kijker speelt. Ik heb er geen bezwaar tegen, want ik kom veel leuks tegen.

Ik lees daar bijvoorbeeld een column van een vriend die iets over vrouwen en werk schrijft. Als vrouw is het altijd boeiend om te lezen wat een man daar over te missen heeft. Verder lees ik daar dat een vader in de stress schiet als zijn zoon Covey leest. Ik heb het artikel nog niet gelezen, maar ik kan wel zeggen dat ìk het erg leuk vond toen mijn dochter Covey van mij lenen wilde. Straks maar even lezen, dit artikel. Maar nu kwam ik dus die leuke onderwijsjongen tegen. En hij schreef iets dat er bij mij aan de ontbijttafel in ging als koek. Het gaat me nu niet om de techniekjes en maniertjes waar hij het ook over had en die overigens heel zinvol zijn, maar het gaat me om iets anders.

Hij schreef ‘iets moeilijks kunnen, dat is pas leuk’. Als tiener las ik eens een boek waarin de hoofdpersoon zei dat als ze een moeilijke wiskundesom opgelost had, ze dan het gevoel kreeg dat ze kon vliegen. En ik wist meteen hoe dat voelde. Ik had namelijk ooit één keer gedroomd dat ik kon vliegen, en het gevoel was fan-tas-tisch! Kort daarna worstelde ik bij de  biologieles met genetica. U weet wel, dat van de fruitvliegjes met lange en korte vleugels en de berekening van het nageslacht. Ik weet niet wat er gebeurde, maar opeens kon ik het. Ik zag het gewoon, ik kon vliegen! Heerlijk. Die ervaring heb ik later nog vaker gehad. Nu hoop ik er weer op. Ik lees namelijk een heel moeilijk boek.

Ik lees een boek met een zinnenstrelende titel. Het heet ‘Het prachtige risico van onderwijs’. Die titel ontroert mij. Het is een moeilijk boek. Voor mij dan. Maar ik zet door, ik wil weer vliegen. Ik merk tegelijkertijd dat ik hier wel een onderwijzer bij nodig heb. Toevalligerwijs zat die net naast mij te ontbijten. Lucky me, want een goede onderwijzer is goud waard.

Of ik het boek helemaal begrijp, dat weet ik niet. Maar in mijn hoofd gebeurt iets heerlijks. Er gaan deuren open, ik krijg lucht en heb het gevoel dat ik in een vrije ruimte sta. En soms voelt het al een beetje als vliegen. Er gebeurt iets in mijn hoofd dat ik kinderen ook gun.

In mijn boekenkast staat een boek met een andere prachtige titel. Dat gaat ook over onderwijs. Ik kocht het zeker vijftien jaar geleden en ik  kocht het omdat ik het nodig had. Maar het moest uit Amerika komen en deed er zo lang over dat het tentamen al voorbij was toen het bij mij op de mat lag. De inhoud staat mij niet meer voor de geest, maar vanwege de titel mag het in mijn kast blijven staan. ‘Rousing minds to life’, zo heet het. Hoe opwindend! Rousing minds to life, dat is wat onderwijs moet doen. Tot leven wekken, in beweging brengen. Dat is wat ik kinderen gun. Dat is wat er nu bij mij gebeurt bij het lezen van dat moeilijke boek met die prachtige titel.  Mijn wonderlijke risicovolle vliegreis is begonnen. En ik heb er zo’n zin in.

Als u mijn LinkedIn-profiel ooit eens bekeken hebt, zult u daar gelezen hebben dat ik op mijn school in neonletters wil schrijven ‘Leren is leuk’.  Misschien moet ik mijn tekstje aanpassen en het veranderen in ‘leren is heerlijk’, want vliegen is heerlijk. En ik kan het schrijven omdat er in mijn gedroomde school natuurlijk geweldige onderwijzers rondlopen. Onderwijzers (m/v) die ervan houden om te leren, moeilijke dingen te leren. Die ervan houden om kinderen moeilijke dingen te leren, omdat zij weten dat vliegen risicovol, maar fantastisch is. En wat mij betreft gebruiken zij daar, voor een goede landing, de waardevolle tips van die leuke onderwijsjongen uit het oosten van het land bij.

Met dank aan Marcel Schmeier, Gert Biesta en mijn oude schoolmeester die mij leerde vliegen.

21e eeuw

Ik dacht dat het ruim een half uur rijden was. Maar dat was niet het geval. Zeker drie kwartier duurde de tocht richting Almelo. En als u mijn verhaaltjes vaker gelezen hebt, weet u dat ik altijd van de nood een deugd maak in de auto. Mijn radio is onder het rijden mijn beste vriend. Ik hoor zoveel interessants. Tenminste, ik vind het interessant. En ik heb het gevoel dat ik dan weer helemaal ´bij´ ben. Op één of andere manier is dat belangrijk voor mij.

Zo hoorde ik vandaag weer een bijzonder bericht. Ik hoorde dat Nederland ontschaapt. Echt waar. Dat zal ik even uitleggen. Staatssecretaris Dijksma heeft besloten dat boeren meer koeien mogen houden. Het heeft iets met melkquota te maken. Naar aanleiding daarvan werd er een boer geïnterviewd. En het ging over schapen. Dat klinkt wonderlijk, maar dat is het niet. De boer rekende voor dat een koe 1500 euro oplevert en een schaap maximaal 150 euro. Dat is een heel verschil. En als een boer nu meer koeien mag hebben van onze staatssecretaris is dat voor de inkomsten van de boer natuurlijk gunstig. Daar legt het schaap het meteen af tegen de koe. Ergo, Nederland ontschaapt!

Schrikken hè? Nog even voor uw geruststelling, op de dijken zullen schapen blijven lopen, want dijken zijn een no-go-area voor koeien.

Met dat wonderlijke werkwoord nog in mijn hoofd parkeerde ik mijn auto keurig netjes langs de stoeprand. En ik was niet de enige. De hele buurt was dicht geparkeerd. Ik mocht in mijn handjes knijpen met zo’n fijn plekje.

Het doel van mijn reis was een studiedag van mijn schoolvereniging. In een gebouw van een Pinkstergemeente, hoe toepasselijk, een voormalige school, kwamen wij bij elkaar. Allemaal. Iedereen. Binnen gekomen krioelde het van voornamelijk juffen met schoudertassen. Allemaal op weg van of naar de koffie met ontbijtkoek. Best gezellig. En toch had ik steeds het woord ‘ontschaap’ in mijn hoofd. Voegde ik mij als schaap bij deze kudde, of juist niet. Mijn eeuwig durende worsteling. Ben ik een schaap of ontschaap ik?

Voorlopig voegde ik me netjes. Ik vond een stel aardige collega’s. Samen luisterden we naar een leuke jonge directeur uit het oosten van het land. Hij sprak met een heerlijk accent en had ook nog eens een marathon gelopen in Rome. Ik was helemaal into. En hij had het over klaar zijn voor de 21e eeuw. Maar dan komt het, hij had het over nieuwsgierigheid. Zoemmmm, ik voelde me op en top schaap. In het gesprek dat daarna volgde was ik nog steeds schaap en ook dat was geen slecht gevoel.

Wat is dat toch met mij? Na de pauze is het gedaan met de onderwijsmarathonman, maar krijgen we een soort van concert. Een ontzettend leuke knul praat en zingt de middag aan elkaar. Ik kan de hele tijd naar die jongen kijken en denken ‘het zou je zoon maar zijn’. Maar ik kan niet goed meezingen en meebeleven. Dit schaap verlangt naar andere grazige weiden. En het liefst niet in een kudde. In mij is een nieuwsgierigheid gewekt. Een nieuwsgierigheid naar een ander verhaal, een andere emotie, een andere taal. Een taal waarin ontschapen misschien wel net zo iets betekent als ontwaken. En ontwaken doe je het liefst in alle rust.

Omdat er een zonnepanelenmevrouw deze middag bij mij  op de stoep zal staan, vertrek ik iets eerder. Al mijn blije collega’s staan vrolijk te zingen.  Prima, er zal straks wel ergens een filmpje op Facebook opduiken van deze happening. Maar ik zal er niet op staan. Geeft niet, er moet toch ook wat ruimte zijn voor nieuwsgierige schapen die een beetje afdwalen? Volgens mij is dat heel 21e eeuws.

Assepoestercomplex

Ik houd van haar. Niet in de laatste plaats omdat ze net zo heet als mijn oudste dochter en als het eerste vriendinnetje van mijn kleine broertje. Maar ik houd ook van haar omdat ze gewoon leuk is. Op zaterdagochtend word ik wakker met Mieke. Ik ben ooit eens wakker geworden met Ron Brandsteder. Ik zat meteen rechtop in bed. Maar als je met Mieke wakker wordt, zoem je eerst nog even lekker door en merkt dan dat ze eigenlijk hele leuke dingen zegt. Wakker worden is dan geen probleem meer. Ook rijd ik ´s morgens vroeg heel easy met Mieke naar school. Klassiek muziekje erbij, klein interviewtje met wat aarzelend gestelde vragen, tikje humor. Van alles net niet teveel en precies genoeg om met een tevreden hoofd achter een Deense vrachtwagen te blijven hangen. Deense vrachtwagens rijden, om voor mij duistere redenen altijd zestig kilometer per uur. Maar met Mieke erbij is dat geen enkel probleem.

Het zal ondertussen duidelijk zijn dat het om Mieke van der Weij gaat. Ooit was ze presentatrice bij De rijdende rechter. Dat doet ze nu niet meer. Ze heeft het recht van overpad ingewisseld voor Albinoni en consorten. Geen gekke ruil. Ik val overigens ook wel eens in slaap met Mieke. Dan verzorgt ze het oog. `Het oog op morgen´ bedoel ik, u weet wel, die van ´noch eine zigarette und ein letztes glas im stehen´. Heerlijk indommelen is het met Mieke.

Maar vandaag hoorde ik, vlak voordat ik mijn huis uit ging om te gaan shoppen, midden op de dag, Miekes stem op de radio. Ik stond meteen stil. Ik wilde weten wat ze op dit tijdstip te missen had. Ze had het over grote voeten en haar persoonlijke assepoestercomplex. Ik dacht 'hoe kun je nou over grote voeten een complex hebben'? Ik heb kleine voeten en koop bij voorkeur een maatje groter. Maar ik moet eerlijk zijn, ik heb geen complex over mijn kleine voeten. Dan zijn er wel andere zaken waar ik een complex over heb. Ik zal niet alles breed uitmeten hier, maar ik wil wel zeggen dat ik op het punt stond om een hachelijke tour te gaan ondernemen. Ik ging namelijk naar de stad om een jurkje te kopen. Een jurkje! In geen tien jaar heb ik voor mezelf een jurkje gekocht. Ik dacht dat voornamelijk mango-meisjes jurkjes kochten. Van die meisjes die in maatje 34 passen. Bij Mango heet dat dan maat 40. Kun je je voorstellen hoe dat voelt als je een maat 44 of nog erger maat 46 zoekt. Dat gaat nooit niet lukken.

Maar ik had om me heen gekeken en zag toch steeds meer dames van mijn postuur die zich in een jurkje hadden gehuld. Ik had mezelf eens streng toegesproken. ´Jannet, laat je niet kennen, vandaag ga je naar de stad op zoek naar het ultieme jurkje´.

Tja, en dan hoor je die superslanke Mieke van der Weij over het ‘assepoestercomplex’ praten. Mijn complex is het point of no return. Kent u dat? Vroeger had je dat met die super strakke broeken waarvoor je eerst languit op je bed moest gaan liggen om de rits over ‘het point of no return’ te kunnen trekken. Maar ik ben bang dat mijn point of no return ook een punt is bij het ultieme jurkje.

Ik stel me zo voor dat ik alleen in een klein pashokje sta. Daar heb ik al snel gemerkt dat het gordijn voor geen meter sluit en dat de echtgenoot van een andere jurkjespassende vrouw op een poef recht voor mijn hokje zit te wachten. Ik ga zoveel mogelijk in het uiterste hoekje van het hokje staan, daar waar het gordijn wel sluit en begin mijn trui uit te trekken. Even twijfel ik of mijn broek ook uit moet, maar ja, dat moet wil je goed zien of het jurkje een beetje zit. Waar ik dus bang voor ben is het moment dat ik met veel moeite het jurkje over mijn hoofd en schouders heb getrokken en dan niet verder kan. Niet naar boven, niet naar beneden met de hele handel. Het point of no return. En als het gelukt is, durf ik dan het hokje uit?

De echtgenoot zit natuurlijk nog steeds op de poef terwijl zijn vrouw het pashokje in en uit wipt.

Ik waag het erop. Met een ruk schuif ik het gordijn opzij. Dit is mijn ultieme point of no return. Ik kan niet meer terug. Ik doe dapper een paar stappen de winkel in op zoek naar een passpiegel. Natuurlijk moet ik in het jurkje de hele winkel door. Dan komt daar met een blij gezicht de verkoopster aan. Ze houdt haar hoofd scheef en zegt ‘En?’ Ja, wat ‘en’? In geen tien jaar een jurkje aangehad en daar sta ik dan en zie voornamelijk mijn witte winterbenen met twee verschillende sokken onder het jurkje uitsteken. Kan ik nog terug? Dan haal ik diep adem en kijk nogmaals in de spiegel. This is your point of no return Jannet! ‘Doen´? vraag ik aan de verkoopster. ‘Hij staat prachtig, zegt ze, helemaal uw modelletje’. Joehoe, mijn ´modelletje’, zegt ze. Wat zou mijn Peter zeggen? ‘Je bent helemaal mijn modelletje?’ Ik zie het, inderdaad, helemaal mijn modelletje. Ik bekijk me zelf nog eens in de spiegel. Geen weg terug, dit jurkje gaat mee naar huis.

’s Avonds is mijn prins op het witte paard trots op zijn Assepoester in het leuke jurkje. Maar al snel maant hij mij tot stilte. ‘Het oog op morgen’ gaat beginnen. Ik ga naast hem op de bank zitten en zachtjes dommel ik tevreden in. En ik droom van Deense vrachtwagens, recht van overpad , een klerenkast vol leuke modelletjes en honderd linker glazen muiltjes in maat 42.

Met dank aan Mieke.

Repelsteeltje

De wolken



Ik droeg nog kleine kleeren, en ik lag

Lang–uit met moeder in de warme hei,

De wolken schoven boven ons voorbij

En moeder vroeg wat 'k in de wolken zag.



En ik riep: Scandinavië, en: eenden,

Daar gaat een dame, schapen en een herder –

De wond'ren werden woord en dreven verder,

…..

 Peter heeft lang geleden nog gediend in het leger. Hij lag in Garderen. Iemand die een beetje op de hoogte is begrijpt deze taal meteen. Natuurlijk lag hij niet op de grond in Garderen, maar hij was daar gelegerd. Het is een wereld apart, die defensie wereld. Niet in de laatste plaats vanwege de kleding. Tot mijn grote verbazing waren zelfs Peters onderbroeken groen en wanneer ik zijn PSU gewassen had, toen nog in een hele grote emmer, want geen wasmachine, duurde het een weekend voordat de PSU droog was. Jaja, PSU! En op zijn PSU zat een LiBoZa en soms zat in zijn LiBoZa zijn LuPa. Ook de afkortingen vormden een wezenlijk onderdeel van de defensiewereld. Altijd handig als je in tijd van oorlog efficiënt met je taal om kan springen.

Inmiddels is het al jaren geleden dat Peter zijn LunchPakketje uit zijn Linker BovenZak van zijn Persoonlijke StandaardUitrusting peuterde. Maar vergeten is hij het nog lang niet. Tegenwoordig is hij, net als ik werkzaam in het onderwijs. Ook daar heeft het efficiënt taalgebruik zijn intrede gedaan. Wat te denken van HGW, OGW, DI, ADI, EDI, OGO, EGO, IB, AB, CvI, PCL, HP, HG. Handig hoor, het scheelt in tijd van vergadering kostbare minuten. Onderwijskundigen hebben over deze zaken hele boeken vol geschreven. Ontzettend nuttig en het onderwijs wordt er vast wijzer en beter van. Echt.

Maar ondertussen begin ik te verlangen naar woorden als karnemelkse pap en Repelsteeltje. Dat herinnert me aan tijden dat ik ’s middags om vijf uur met mijn moeder in een schemerige kamer zat. De staande lamp naast haar stoel gaf geel licht en ik rook flauwtjes de boenwas op de houten poten van mijn moeders stoel waar ik tegenaan zat. En mijn moeder las voor. Sprookjes! Heerlijk, ze las sprookjes voor. Wat mij betreft kon er geen eind aan komen. Mijn  moeder was als de molenaarsdochter in het sprookje van Repelsteeltje. Ze toverde van al die zwarte kriebeltjes uit dat boek een lang en prachtig verhaal. In het sprookje zorgde Repelsteeltje ervoor dat deze molenaarsdochter  gouddraad van het stro kon spinnen. Ik droomde er ongelimiteerd bij weg.

Dat dromen doe ik nog steeds. Maar iedere keer weer komen afkortingen die dromen verstoren. Ik droom van een school waarin verhalen weer een plek krijgen. Waar kinderen ademloos meegevoerd worden over eeuwenoude gletsjers, door diepe dalen gaan en kou lijden op een Zuidpool. Ik droom nog steeds over Napoleon en zijn tocht over de Berezina, over scheurbuik op een galjoen en van verbazing over de breking van het licht in een prisma. Ik droom over verwondering in de school. Daar past toch geen afkorting bij? Of een instructiemodel? Verwondering houdt zich niet aan maten en schema´s. Verwondering past niet in een linker bovenzak. Maar misschien is verwondering wel iets dat bij de persoonlijke standaarduitrusting van de leerkracht hoort. Alleen is die niet te verkrijgen bij de foerier.

Verwondering ontstaat in rust, ontstaat in stilte, ontstaat in een verhaal. Een meester of juf moet zich oefenen in het vertellen. Zo'n meester of juf gaat gewoon eens liggen in de warme hei in Garderen en kijkt naar de wolken en ziet daarin de kaart van Scandinavië. En langzaam zal in hun hoofden een verhaal over Vikingen rijpen. En in de klas zullen zij kinderen in Vikingschepen op rooftocht laten gaan, zullen zij ze de oceaan over laten varen. En de kinderen zullen weten dat er geen eind komt aan vertellen, aan dromen, aan verwondering, omdat het allemaal bij de PSU van hun meester of juf hoort.

Met dank aan mijn moeder, de gebroeders Grimm en Martinus Nijhof.



Shuffleknop

Het is vakantie en ik zit met twee kinderen aan de grote tafel. Eén zit er achter een laptop, de anderheeft een iPad en ik besluit om ook mijn laptop te pakken. Je bent per slot van rekening laptopmoeder of niet hè? Dat iedereen achter zo’n apparaat zit, wil nog niet zeggen dat het niet gezellig is. Nee, er staat zelfs een pot thee op een lichtje tussen ons in en de lekkerste koekjes van de Lidl, die met cranberry en white chocolat, zijn bijna op. Een beetje op z’n vanderhulst laat ik maar zeggen. Ik voel me weer bijna een goede moeder.

Mijn zoon is achter de iPad op zoek naar een kamer. De woningzoeker levert hem tot nu toe nog niet veel op. Hij heeft ook zo zijn eisen. Hij wil wel op kamers, maar dat moet dan met zijn vanaf-groep-één-vriend. Ik vind dat wel een goed idee, want behalve dat het een leuke jongen is, is deze jongen ook nog eens heel netjes en hij kan haren knippen. Dat is iets wat ik niet kan. Ik kon vroeger zelfs niet eens goed staartjes bij mijn dochters maken. Nu moet gezegd dat ze toen ook wel van dat ontzettende gladde melkboerenhondenhaar hadden. Laat ze het niet lezen. Alle knipjes en elastiekjes begonnen, zodra ik ze erin geprutst had, te zakken en te schuiven. Met die haren is het trouwens wel helemaal goed gekomen. En mijn zoon heeft tegenwoordig een topknot, die hij er gelukkig zelf in draait.

Maar goed, mijn zoon zoekt dus een kamer. Nu heeft hij een piepklein kamertje op zolder. Hij klaagt daar overigens nooit over, want hij is zich er maar al te zeer van bewust dat er vele voordelen aan het thuis wonen zitten. Zijn kleren worden gewassen (als ze tenminste in de wasmand zitten), zijn kostje staat voor het kauwen en zo nu en dan stopt zijn moeder hem ook nog eens wat toe. Maar toch wil hij op kamers met zijn vriend. Vriendschap is belangrijk. Dat heeft hij goed gezien. En het maken en houden van vrienden is een kunst.

Opeens kijkt mijn zoon op van zijn iPad. ‘Maak vrienden met je shuffleknop’ zegt hij en hij grijnst erbij. Dat is wat hij net via Spotify hoort. We kijken elkaar aan. Niemand heeft een shuffleknop en niemand weet hoe je nu vrienden moet maken met die knop. Er verschijnt een frons boven de ogen van mijn zoon. Hij denkt na en zegt dat hij vermoedt dat het te maken heeft met leuke liedjes en stomme liedjes in je afspeellijst.  Wat zou hij een leuk liedje vinden? Ik pak zijn IPad er even bij als hij weg is. Hij heeft maar één liedje in zijn afspeellijst op Spotify staan. Die kan je niet eens shuffelen. Maar dat is kennelijk niet nodig. Net als je vriend-van-groep-één kan één grote vriendschap soms genoeg zijn. En shuffelen in de vriendschap lijkt mij een tricky bezigheid. Eigenlijk word ik wel blij van die afspeellijst. Gewoon trouw blijven aan je keus.

Ik kom er al schrijvende achter dat shuffelen positief en negatief kan zijn. Soms moet je wel aan de shuffle. Bijvoorbeeld als je twintig bent en vindt dat je moeder niet meer voor je kostje hoeft te zorgen. Dan wissel je dat zolderkamertje gewoon in voor een smerig hok in een studentenhuis. Dat is gewoon heel gezond. En als je dat ook nog eens met je allerbeste vriend doet, dan is dat ook weer gezond. Maar daar gebruik je dan geen shuffleknop voor.

Je moeder mag je inwisselen, maar je vriend niet. Ik neem een besluit. Ik wil wel eens zien hoe dat gaat met die shuffleknop en afspeellijsten. Ik klik links en ik klik rechts, ik krijg het niet voor elkaar. Ik geloof dat ik daar toch mijn zoon voor nodig heb. Ach wat een onzin. Ik kan toch gewoon een cd’tje opzetten? Waarom zou ik mijn cd’s inwisselen voor het wereldwijde web? Ik heb al ooit eens de vergissing begaan door over te stappen van het zwarte vinyl uit prachtige kartonnen hoezen op kleine glimmend schijfjes uit plastic doosjes die altijd kapot gaan. Helemaal fout geshuffled.

For the time being woont mijn zoon nog thuis en voorlopig draai ik cd’tjes zonder shuffleknop. Ik houd het nog even bij het oude en ga voor een nieuwe pot thee. Op een lichtje, met Lidlkoekjes. Niks geen shuffle. Ik vermoed dat diep in zijn hart, mijn zoon het daar mee eens is.

Met dank aan Spotify.

Huggen

Had ik er toch nooit meer aan gedacht! Je snapt het niet dat je zoiets vergeten kan. Maar gelukkig zat ik in de auto en luisterde ik naar de radio. Eerst hoorde ik iets over studenten, toen werd er een fijn muziekje gedraaid en daarna kwam het: ‘vandaag is het nationaleluizendag’. Nóóit meer aan gedacht! Natuurlijk, het is altijd op vier maart nationaleluizendag! U wist dat ongetwijfeld en had er ook rekening mee gehouden. Zodra u wakker was, had u uw luizenkammetje uit de keukenla gevist en was daarmee de hele familie te lijf gegaan. Want één dag in het jaar is er extra aandacht voor de luis. Mijn made-in-China-plastic-luizenkammetje ligt nog tevergeefs tussen de postelastieken, bonnetjes, blikopener en veiligheidsspelden op mij te wachten. Domdomdom.

Ik kwam er achter dat er nog veel onbekendheid op luizengebied is. Ten eerste heb ik een neef die hardop op Facebook zich afvroeg of er ook internationale luizen zijn. Waarop een andere faceboekvriendin reageerde met ‘natúúrlijk zijn er internationale luizen’! Ik kreeg de indruk zelfs dat zij daar ervaring mee had. Ik zal het haar nog eens vragen als ik haar in de Albert Heijn tegen kom. Want daar lopen wij elkaar altijd tegen het lijf. En mijn schoonzus had het notabene over het verwennen van de luis. Alsof het dierendag is! Tssss.

Verder begreep ik van Margriet-van-de-radio, dat het vooral pubermeisjes zijn die tegenwoordig last hebben van luizen. Ai, waren wij vrouwen er altijd trots op dat we in onze jeugd twee jaar op de jongens in onze ontwikkeling voor liepen. Nu is het zo dat pubermeisjes last van een basisschoolprobleem krijgen. Zij worden weer getergd door hoofdluis. Dat schijnt te komen van het huggen. Weet u wat dat is? Ik wel, want ik ben tegenwoordig goed op de hoogte van het Engels zoals u heb kunnen merken als u mijn verhaaltjes leest. Van het huggen komt het dus. Er wordt namelijk tegenwoordig te pas en te onpas gehugt. Eigenlijk word je daar ook niet goed van. Jongens begin nooit aan het huggen, want dan krijg je hoofdluis. Tja.

Er zijn meer dingen waar je niet aan moet beginnen. Koop namelijk geen flat in Zwolle. In Zwolle staat een spiksplinternieuwe flat waar je, als het waait, zeeziek in wordt. Dat hoorde ik ook op de radio. Ik vond het, als zeemansdochter, een bizar verhaal. Maar ik zag de ellende wel meteen voor me. Stel je voor, de wind giert om je flat en voordat je er erg in hebt staat je petteflat te wiebelen. Je voelt je beroerd worden en valt zeeziek in de armen van je dochter. FOUTFOUTFOUT. Sinds nationaleluizendag weet ik dat dit het laatste is wat je moet doen. Val nooit in de armen van je dochter. Grote kans dat jouw haar een veilig nestje voor een paar van die luizige luizen wordt. De luizen maken zo een sprongetje van die woeste blonde krullenbol van je dochter op jouw geverfde haardosje.

Nou ja, toch ergens goed voor die nationaleluizendag. Ik weet nu wat ik moet doen als ik geen luizen wil krijgen. Ik moet geen nieuwe flat in Zwolle kopen en niet in de armen van mijn dochter vallen. En zéker niet huggen! Het is maar goed dat Peter op dit moment in Berlijn zit. Geen geknuffel nu. Nou ja, ik weet niet of u het haar van mijn man kent. Als ik luis was, zou ik daar niet willen toeven. Maar ik hou van die stekelige haardos van mijn man. Nu ik erover nadenk mag hij wel weer terug komen. Dan krijgt hij van mij een stevige hug. En misschien een luisje erbij. Maar dan heb ik altijd nog mijn vergeelde kammetje in de keukenla. En ach, over een jaar is het gewoon weer nationaleluizendag. Dan helpt Margriet-van-de-radio ons er wel weer aan herinneren dat we ergens een plastic kammetje hebben liggen. En tot die tijd huggen we er weer lekker op los.

Met dank aan Margriet.

Drone

Het was genieten de afgelopen dagen. Ik kon deze vakantie weer onbekommerd naar de radio luisteren en televisie kijken. Ergens had ik wel een beetje het gevoel dat ik wat nuttigers moest gaan doen. Maar dat gevoel heb ik zorgvuldig weggestopt. En ik heb weer veel heerlijks gehoord op de radio.

Vanmiddag was dat nog het geval. Er werd iemand geïnterviewd die de naam Parcival droeg. Die naam alleen al. Ik zag meteen snuivende paarden, hoge kasteelmuren, tochtige zalen met wandkleden en een enorm houtvuur voor me. In mijn verbeelding klonk op de achtergrond een luitmuziekje en in diepe kelders rammelden onverlaten met hun kettingen. Zucht. Er was enige overeenkomst tussen de Parcival van de radio en mijn gedachtenspinsels. Deze jongen werkt namelijk in een ver weg gelegen kelder. Dit is dan wel de kelder van het CDA-hoofdkantoor. En wat hij daar doet heeft weinig met de duistere middeleeuwen te maken. Parcival werkt namelijk met drones. Hij weet hier alles van. Hij vertelde onder andere dat het heel gevaarlijk is als er een drone van een kilo uit de lucht naar beneden valt. Dat er dus dringend wetgeving noodzakelijk is. Daar heeft deze Parcival groot gelijk in dunkt me. Ik weet niet of dit wat met het CDA te maken heeft.

Nu ik aan het schrijven ben, valt het mezelf op dat ik geen enkele behoefte heb om het woord ‘drone’ uit te leggen. Ik heb al eens eerder geconstateerd dat het Engels bij mij toch vrij gemakkelijk binnen is gekomen de laatste jaren. Dat ik er soms zelf ongemerkt wat van door mijn Nederlandse taalsoep roer. Ik veronderstel dus dat ook bij u het verschijnsel ‘drone’ bekend is. Bij kinderen is dat zeker het geval.

Een vriend van mij is schoolmeester in het Drentse. Juist ja, daar waar de hunebedden staan en ooit de boeren de soldaten van de bisschop van Utrecht met hun hooivork vakkundig het moeras in joegen. Deze vriend houdt van alles wat met het verleden te maken heeft. Hij verzamelt ook veel. Zo heeft hij laatst een jaargang ingebonden eeuwen oude Donald Ducks weten te bemachtigen. Diep gelukkig was hij. Ik weet zeker dat hij oude sprookjesplaten op een pick-up draait. Hij moet dan ook altijd aan Doornroosje denken als hij bij zijn leerlingen de DMT, de drieminutentoets, afneemt. Daarin komt het woordje ‘doorn’ voorbij. Zijn gedachten dwalen dan, voordat hij er erg in heeft, even af bij dat kleine woordje.

Behalve die ene keer. Als door een prins gekust veerde hij op. Wat hoorde hij zijn leerling daar voorlezen? Het was echt waar, zijn leerling las geen ‘doorn’, waarmee hij mijn vriend zijn one moment of dream kon bezorgen. Nee, deze jongen las ‘drone’. Mijn vriend is daar zo van geschrokken dat hij het gebeuren woensdagsmiddags meteen op Facebook plaatste. Het riep natuurlijk een hele discussie wakker in onderwijsnederland: moesten  er nu Engelse woorden in de DMT worden opgenomen of niet.

Ik ga me er niet meer druk over maken. Zolang er nog hippe jongens rondlopen die Parcival heten, ben ik gerust gesteld. Zeker als zij werken in ondergrondse kelders en nadenken over de veiligheid van de medemens. De politiek laat ik er even buiten. Wel maak ik me ietsepietsje druk over mijn kleindochter. Zal zij later nog boeken lezen? Nog sprookjesboeken? En hoe zal het met haar gaan als haar juf haar het woordje ‘doorn’ voorschotelt?

Ik moet me maar geen zorgen maken. Misschien krijgt zij later wel een meester zoals mijn Drentse vriend. Die zorgt er zeker voor dat alles uiteindelijk goed komt met de kleine meid. Ik ga alleen vanmiddag wel even naar de stad om een helmpje te kopen voor haar. Zolang Parcival nog in zijn kelder aan drones zit te knutselen en er geen wetgeving met betrekking tot drones is, bestaat nog steeds de kans dat er een drone uit de lucht valt. En ik wil voorkomen dat mijn kleindochter later het woordje ‘doorn ’als dreun leest. Voor de zekerheid neem ik ook maar een sprookjesboek voor haar mee. En omdat het het mooiste einde aan een verhaal is en omdat ik er zin in heb, eindig ik vandaag met

 ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’.

Met dank aan Parcival en mijn Drentse vriend.

Groene zeep

Ik heb een vreemde gewoonte. In de aanloop naar een vakantie neemt de rommel in mijn huis toe. Er verschijnen stapels papieren op de verwarming, was uit de droger blijft in kratten staan en in de bijkeuken struikel je over petflessen die bij het minste of geringste om vallen.  De krantenbak, we lezen drie dagbladen, wordt niet meer leeggehaald en dus liggen overal kranten. En stofzuigen gebeurt al helemaal niet, wat sneu is voor de jongste, want die loopt hevig niezend door het huis.

Nu zou je denken dat de vakantie een mooie gelegenheid is om alles op te ruimen. Maar nee, vlak, maar dan ook vlak voor de vakantie, word ik bevangen door een enorme vlaag van huishouding. Als een witte tornado vlieg ik door het huis. Ik doe allerlei dingen waarvan ik niet vermoed had dat ik ze in me had. Ik stof, ik zuig, ik poets, ik stapel, ik gooi weg, ik sop, jazeker ik sop ook nog. Met groene zeep wel te verstaan. En ik weet niet hoe die plotselinge ommezwaai tot huishouden ineens tot stand komt. Ik heb al eens aan Peter gevraagd of er misschien een aan-en-uit-knopje aan me zit. Maar ja, dat is natuurlijk niet zo. Het gaat gewoon van zelluf.

Dat kan kennelijk. Er is niemand die me ´aan´ zet, het gaat gewoon. Ik kom in beweging, doe de goede dingen en ook nog eens op het goede moment. Vervolgens is het in de vakantie keurig netjes en kan ik heel andere en veel leukere dingen gaan doen.

In het onderwijs hebben we daar een aardige term voor. Autonomie. Ik kan iets zelf. En als we het goed kunnen, dan zijn we competent. Als ik nu mijn kamer rond kijk, het is nu bijna vakantie, dan voel ik me behoorlijk autonoom en competent. En het leuke is dat ik daar niemand voor nodig had.

Onder directeuren, en soms ook onder intern begeleiders, hoor ik in serieuze gesprekken regelmatig een wonderlijke term vallen. Die term gaat vaak gepaard met instemmend geknik. ´In zijn kracht zetten´, dat hoor ik dan. Het klinkt bijna evangelisch. ‘Wat zal daar toch mee bedoeld worden’, denk ik wel eens. Ik voel me die dag voor de vakantie altijd bijzonder krachtig. Ik heb eens rond gekeken, maar er was niemand in de buurt. Niemand die mij ´in mijn kracht’ zette. En hoe zou dat moeten? Een aan-en-uit-knopje zou in zo’n geval wel handig zijn, maar Peter en ik hebben al geconstateerd dat zoiets niet bestaat.

En zou ik iemand willen hebben die mij ‘in mijn kracht’ zou moeten zetten? Het moet dan wel een heel irritant persoon zijn. Ik stel me voor dat hij tegen me zegt ‘ Jannet, jij bent zo’n geweldenaar in het huishouden, dat kun je zo goed, ga maar eens fijn aan het poetsen’. Ik zou hem nog eens met een scheef oog aankijken en vervolgens recalcitrant een lege petfles in de bijkeuken mikken. Ik weet namelijk heel goed dat huishouden bepaald niet mijn sterke kant is, maar soms, heel eventjes, bijvoorbeeld vlak voor de vakantie, wel.

‘In je kracht zetten’, jaja, met name voor klussen die eigenlijk niet leuk zijn, maar wel moeten gebeuren. Wie zei het ook al weer? O, ja, Shakespeare, ‘words, words, words’. Een mooie term, een mooie verpakking om een lastige klus door een ander gedaan te krijgen.

Wat in mijn geval helpt is een vakantie en daar hebben we er genoeg van in het onderwijs. Vlak voor die vakantie ga ik als een ware Mien Dobbelsteen, gewapend met roze huishoudhandschoenen en groene zeep, door mijn verslonsde huishouden. In één dag ben ik klaar. En daar heb ik niemand voor nodig. De beloning wacht. Mijn vakantie kan beginnen.

Laptopmoeder

Soms kan een simpele opmerking je aan het schrikken maken. Dat was vanochtend het geval. Ik had net een heel gezonde huisvrouwenwandeling van tien kilometer achter de rug. In de kou wel te verstaan. Ik verslikte me bijna in mijn senseootje toen één van de flinke wandeldames zei dat ze een nieuw woord had gehoord. Haar zoon had gezegd ‘oh, een laptopmoeder’. Ze had het woord nog nooit gehoord en ze keek erbij alsof ze van het bestaan van zulke moeders nog nooit gehoord had, alsof het over blauwbilgorgels ging. En eerlijk gezegd geloof ik echt dat ze zich niet voor kon stellen dat er zulke moeders zijn.

Oei, en ik denk dat mijn man en mijn zoon meteen begrijpen wat er met een laptopmoeder bedoeld wordt. In dit huis zit er namelijk iedere avond een moeder achter de laptop. Dat ben ik. Ik doe dan van allerlei nuttigs. Ik houd mijn sociale contacten bij. Ik weet bijvoorbeeld via Facebook dat een vriend een nieuw paard in zijn stal heeft staan, dat een vriendin van mijn schoonzus heel leuke Valentijnpresentjes heeft gemaakt. Als ik ze dan binnenkort ontmoet, kan ik vragen of het paard al gewend is en of de vriendin van de schoonzus nog meer leuke Valentijnpresentjes heeft gemaakt. Aardig toch? Maar ik volg ook onderwijsblogs, ik lees mijn werk- en mijn privémail, maak huiswerk en last but not least, ik schrijf zo nu en dan ook nog een verhaaltje op mijn laptop.

Maar toch blijft dat ‘laptopmoeder’ bij mij hangen. Het klinkt gewoon niet leuk. Maar ja, hoe zou ik dan wel omschreven willen worden? ‘Koekjesbakmoeder’ misschien? Dat klinkt wel heel gedateerd, dan zou het ‘cupcakejesmom’ moeten zijn. Maar daarbij word ik acuut vermoeid. Ik heb één keer in mijn leven cupcakejes avant la lettre gebakken voor een verjaarsdagstraktatie. Bovenop plakten we smarties. Als ik in die tijd Facebook gehad zou hebben, had ik daarvan vast een foto op mijn tijdlijn geplaatst. Nu zit die foto in een vergeeld plakboek. Was allemaal best leuk, maar toch niet helemaal mijn ding

Wat is dan wel mijn ding? Eerlijk gezegd vind ik dat moeilijk te zeggen. Vroeger werd er altijd gevraagd ‘wat is je hobby?’ Dan zei je bijvoorbeeld ‘postzegels verzamelen’. Dat was een echte hobby. Ik had een buurman die daarvoor allerlei beurzen afging en uren gebogen over zijn albums zat. Maar hobby’s kosten tijd. En dat is een probleem. Tenminste voor mij. Ik mag graag fitnessen, maar ook omdat dat me welgeteld één uurtje zweten kost per keer. Lekker efficiënt en ik heb meteen een opgeruimd hoofd daarna. Dat vind ik dus geen hobby. Het woord hobby komt in mijn vocabulaire niet meer voor. Ik schrik weer van mezelf. Ik mag dus wel een hobby hebben, maar het moet niet nuttig zijn en moet veel tijd kosten. Jannet, laat je nakijken!

Ik neem een besluit. Ik ga straks na het fitnessen lekker achter mijn laptop zitten. Maar niet nadat ik koffie heb gedronken met een stuk appeltaart. Een appeltaart die gebakken is door mijn man. Ik heb namelijk een echte ‘appeltaartman’ in huis. Op de meest onverwachte momenten wil hij appeltaarten bakken. En ik zal hem niet tegenhouden. Terwijl hij bakt, schuif ik lekker met een laptopje bij hem aan in de keuken. Wie weet vind ik nog een leuk onderwijsartikeltje of schrijf ik nog een verhaaltje over de hedendaagse appeltaartman. Nee, laat mij maar lekker een laptopmoeder blijven. In combinatie met een appeltaartman komen daar mooie dingen van, raban raban raban.

Met dank aan een flinke wandelvriendin, mijn man en Cees Buddingh.

Koppie-peest

Ik blijf mezelf verbazen. Vanmiddag in de auto schrok ik gewoon. Ik reed volkomen, nou ja, bijna volkomen, gedachteloos naar huis. Ik had net bedacht dat het alweer behoorlijk licht was en dat ik vanochtend ook al in het licht naar school gereden was en dat ik dus morgen… en toen gebeurde het.

Ik luisterde naar de radio. Twee jolige journalisten waren in gesprek. Een van hen zou het weer aankondigen en de aangever zei dat het vandaag koppie-peest was geweest met het weer. Koppie-peest? ‘Koppie-peest’, dat was wat hij zei en hij vulde aan ‘morgen weer net zo’n dag’. En ik snapte het ook nog! En dat wil ik niet. Diep van binnen wil ik dat deze jongeman had gezegd ‘het is een wonderschone dag geweest, en morgen verwacht ik wederom zo’n wonderschone dag’. En dan zou ik gedacht hebben aan Holland en aan eindeloze rijen populieren en ik was diep gelukkig naar huis gereden, nog net in staat om bijna recht in mijn kleine parkeerhaventje te parkeren.

Maar deze journalist zei ‘koppie-peest’!

Toen ik als jong jufje nog maar net in het Sallandse voor de klas stond, zei een klein meisje tegen mij: ‘Mien mo is papier ân ‘t plak’n ’. Ik dacht nog ‘zeker een creatieve moeder’. Maar tegen de tijd dat de school uit ging, was ik er al achter dat het over behangen ging. Ja, je leert snel op zo’n dag. Het papier plak’n had duidelijk iets met plaksel te maken. Als ik tegenwoordig aan knippen en plakken denk, denk ik vooral aan stukken tekst. Ik denk dus al helemaal niet meer aan zestien vierkantjes en aan in elkaar gevouwen en geplakte bakjes. Nee, ik denk aan mijn computer. Ik geloof dat er nog ergens een toets is, of een icoontje met daarop een schaartje en ook eentje met een plakselkwastje. Hoe lief. Maar zelfs die toetsen gebruik ik niet meer.

Alle poëzie is uit mijn leven verdwenen, bedenk ik opeens met een schok. En ik begin te verlangen naar de grote fles inkt van mijn juf. ‘Pelikan’ stond erop en op de hals was een grote donkerrode rubberen tuit geschoven. Ik herinner me opeens weer de teleurstelling toen bleek dat juf maar een halve centimeter inkt in mijn potje goot, in plaats van het glaasje tot de rand toe te vullen. Maar ik herinner me ook de vreugde van de nieuwe pen en de  nieuwe inktlap met een huge knoop erop genaaid. Dat waren nog eens tijden. Niks geen koppie-peest. Honderd keer moest je Toos, Toos, Toos overschrijven, maar dan plakte juf naderhand er wel een mooie roos uit de Bakker Bloemengids bij. Met plaksel, en een kwastje. Paste!

Tja, die tijden zijn voorbij en komen nooit meer terug. In het poesiealbum van mijn moeder stond in prachtige pen-en-inkt-krulletters iets geschreven over rozen die verwelken en schepen die vergaan. Maar ook dat is niet meer hetzelfde gebleven. Want Guus Kuijer rijmde lustig verder in het grote boek van Madelief: ‘maar pap met klonten, die laat ik staan’. Niks geen koppie-peest dus.

Sowieso geen koppie-peest. Ik hoef morgen niet weer dezelfde dag. Maar wat ik wel graag wil, zijn de trage rivieren. Of hoe was het ook al weer. Weet je, voor één keer doe ik  ‘copy paste’ en dat alleen maar om de poëzie even terug te krijgen. Met dank aan Hendrik Marsman en twee jolige journalisten.

Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch verband.
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.

Haberdashery

Er is wat vreemds met mij aan de hand. Ik vind mezelf altijd wel een aardig taalmeisje, maar nu gebeurt er iets dat ik niet leuk vind. Kijk, van de beroemde bommelding kijkt niemand meer op. En ook het pijpetuitje kennen we, alhoewel, roken is steeds minder populair. Ik bedenk nu dat tegenwoordig baarden weer in zijn en dat daarom misschien ook binnenkort de geitenwollen sokken en mogelijk de pijp weer hun intree doen. En in de slipstream het pijpetuitje. Let op, daar hebben we het. Zonder dat ik er erg in heb gebruik ik een Engels woord. Laatst had ik een tweedaagse. Een snelle, hippe psycholoog moest ons wegwijs maken in een digitale competentiemeter. Jaja, een digitale competentiemeter. Woorden als upstreamen, downloaden, browser, follow-up vlogen ons links en rechts om de oren en ik begreep het bijna allemaal! Ik betrap me er zelf op dat ik soms denk ‘even mijn agenda updaten’. Brrrr.

Dat is dan nog het Engels. Maar nu merk ik dat ik Nederlandse woorden als Engelse woorden herken. Bijvoorbeeld het woord beamen. Ik zal het even anders opschrijven, BE-AMEN. Ik hoor u denken ‘Oh, bedoel je dat!’ Ik weet zeker dat u kunt beamen dat u aan beamen dacht en niet aan beamen. Ik ben ervan geschrokken. Of is dat dom? Mogelijk. Wij zijn een klein landje en moeten ons handhaven in een grote wereld waarin Engels een belangrijke voertaal is.

Ik zit tegenover mijn zoon die zegt dat er een interessant programma op TV komt. Het heet ‘love at first kiss’. Hij legt uit dat er eerst gekust gaat worden en dan gedate…Huh?  Ik vraag aan hem welke programma’s er nog meer een Engelstalige titel hebben. Dat vindt hij fucking moeilijk zo in een keer te zeggen. Zo at random kan hij niet wat bedenken. Ik stop maar, er is geen ontkomen aan. Ik moet me niet verzetten, maar me overgeven. Ik ben toch immers een taalmeisje? Een beetje Engels door de Nederlandse taalsoep moet kunnen. Misschien wordt ie er wel lekkerder van. Er zijn woorden die wat mij betreft ook zo aan onze taal mogen worden toegevoegd. Gewoon omdat ze zo lekker lopen. Bijvoorbeeld het woord haberdashery. Maar dit woord zal het wel niet halen. Volgens mij is het een garen- en bandwinkeltje. Een ontzettend gedowndate winkeltje dus, en ook een gedowndate woord.

Ik heb mezelf na dit gepruttel eens streng toegesproken en heb geconstateerd dat ik een meer open mind moet hebben. Dan zal ik veel meer van de wereld begrijpen. Ik zal mijn zoon en moderne psychologen begrijpen. En als dat het geval is wordt de wereld leuker, heb ik meer fun.

Ik denk dat u dit kunt beamen.

Huppelen

Er zijn woorden die heerlijk zijn om uit te spreken. Van die woorden die over je tong huppelen. Waar je vanzelf blij van wordt. Vroeger had ik ook zo’n woord. Dat was ‘Goejanverwellesluis’. Ik wist bijna zeker dat geen kind het kende. Ik wel, want mijn meester had er over verteld met geschiedenis. ‘Goejanverwellesluis’, het was een fijn woord. Het was zo fijn dat ik het later nog eens in een gedicht gebruikt heb. Stel je voor dat ik het zou vergeten.

Maar ook dit weekend was er weer een geweldig woord. Zo heerlijk, dat ik bijna ging doen wat de bedoeling was. Laat ik nu eerst maar eens to the point komen: vanochtend hoorde ik op de radio dat het nationale ‘tuinvogelteldag’ was. Herhaal dat woord eens: tuinvogelteldag. Dat huppelt toch over je tong? Zodra je het woord geproefd hebt, wil je tuinvogels tellen.

Ik sprong dus snel onder de douche. Dat moest ook wel, want we hadden allerlei kinderen over de vloer die ook nog wilden poedelen voordat we naar de kerk zouden gaan. Peter had in eerste instantie geen tuinvogeltelneigingen. Hij draaide zich nog eens lekker om. Ik weet niet of het de vogelaar in hem was, of de gereformeerde ouderling, maar ook hij voelde zich op enig moment geroepen om het warme nest te verlaten.

Toen wij eenmaal aan tafel zaten, zonder kinderen weliswaar, bleek toch de vogelaar in Peter eventjes sterker dan de gereformeerde ouderling. ‘Ik kan niet naar de kerk, want ik moet tuinvogels tellen’, zei hij. Ik keek nog eens naar buiten. Daar hing een verlaten vetbol te bungelen en aan het vervangen van de pindakaaspot van vorig jaar waren we nog niet toe gekomen. Onze tuin leek me niet echt een eldorado voor tuinvogels. En op dat moment was er ook geen staartmees, boomklever of wat dies meer zij te bekennen.

‘Weet je het zeker’, vroeg ik aan Peter, het schijnt dat je voer mag strooien. Dan krijg je meer vogels in je tuin.’ Dat had Bram, de vriend die meestal heel zinnige dingen zegt, ons net via de mail laten weten. In Bram schuilt geen gereformeerde ouderling, maar volgens mij ook geen vogelaar. Peter keek verstoord op. ‘Dat meen je niet, dat is toch je reinste volksverlakkerij!’ Dat zei hij. Ik bedacht nog net dat Bram dit waarschijnlijk ook vond, maar ik hoorde daar weer iets prachtigs. ‘Je reinste volksverlakkerij’, dat zei hij. Wat een heerlijk metrum klonk daar naast mij aan de ontbijttafel. Mmm, jamben!

Peter smeerde ondertussen aandachtig zijn beschuitje. Ik voelde in hem de gereformeerde ouderling opstaan. ‘Daar gaan we dus niet aan beginnen’, zei hij. Ik doe niet mee aan die volksverlakkerij.’ Weer zei hij het woord dat me bijna geluksrillingen bezorgde. Hij schoof zijn stoel naar achteren en veegde de beschuitkruimels van zijn nieuwe nachtblauwe colbertjasje af. ‘Ik weet dat er geen vetbol, geen pindaketting, of pindakaaspot bij de kerk hangt, maar deze vreemde vogel vertrekt toch naar de kerk. Tuinvogelteldag of niet, aan deze volksverlakkerij doe ik niet mee.’ Het maakte mij niet uit wat hij zei, maar het klonk allemaal net zo heerlijk als Goejanverwellesluis. Ik nam nog een laatste hap van mijn maisbroodje met pindakaas en pakte ook snel mijn spullen om achter mijn gereformeerde ouderling aan te gaan.

In de kerk begon de dominee met ‘Geliefde gemeente.’ Ah, en daar ging ik weer. Tuinvogelteldag, Goejanverwellesluis en volksverlakkerij, voor het moment verloren ze het van het prachtig allitererende ‘Geliefde gemeente’. Ik fluisterde het ook even. En zachtjes huppelde er weer iets over mijn tong.

Met dank aan de dominee en mijn gereformeerde ouderling.

Buk eens

Aanstonds komt Peter thuis. Hij heeft zich voorgenomen om ouderwets erwtensoep te maken en is nu op pad om de ingrediënten te vergaren. Wij waren de afgelopen dagen in het Zeeuwse, daar waar Peter niet geboren, maar wel getogen is. Zo´n bezoekje wekt nostalgische gedachten tot leven. Vandaar de drang tot erwtensoep.

Wij hadden een leuke terugreis in onze oude VW-bus. En ook deze rit roept herinneringen op. Ik moet terugdenken aan de nachtelijke reizen waarin we met vier slapende kinderen op de achterbank en een Northsea Jazzmuziekje in de cd-speler, doorreden tot diep in Frankrijk. Zwijgend zaten Peter en ik naast elkaar,  terwijl kilometer na kilometer de Route Soleil onder ons vergleed. Tevredener konden we niet zijn.

Zo reden wij nu ook zwijgend huiswaarts. Het Northsea Jazzmuziekje ontbrak, maar we zaten te luisteren naar de radio. Naar De Taalstaat. Altijd leuk op zaterdag. En ik werd er weer wijzer van. Ik leerde dat er geadopteerde vergeetwoorden zijn. Deze dag werd het vergeetwoord ‘aanstonds’ behandeld. Inderdaad, dat woord hoor je niet vaak meer en ik besloot het direct te adopteren, want het is prachtig. Het zette me wel aan het denken. Zou ik ook een vergeetwoord onthouden hebben? En ik wist er meteen eentje. Het is het woord dat mijn man, mijn erwtensoepman, minstens één keer per jaar gebruikt.

Eén keer per jaar gaan wij, in de uitverkoop natuurlijk, want ons Zeeuwen bin zûnig, een colbertjasje voor Peter kopen. Peter houdt van colbertjasjes en het moet gezegd, hij is in zo’n jasje altijd een hele mooie man. Dus gingen wij afgelopen kerstvakantie op zoek naar een colbertjasje. Wij vonden er één in de meest prachtige nachtblauwe kleur die je kunt bedenken. Maar ja, het gaat niet alleen om de kleur. Ik ben een kleermakerskleindochter en ik weet dat zo’n jasje ook mooi moet zitten. Dus riepen we de hulp in van een leuke jonge verkoper met een prachtige lange kuif over zijn voorhoofd. Ook hij droeg een jasje en had daaronder een smalle broek van een lengte die wij vroeger ‘hoog-water’ zouden noemen. Toch stond het leuk, al zag ik Peter nog niet in zo’n broek lopen. Maar dat wilde ik niet vertellen.

De jongen bekeek Peter eens goed. Het was spannend. Hadden we het goede jasje uitgezocht? Hij pakte de revers van het jasje beet, gleed bijna liefkozend met zijn  vingers achter de revers naar beneden en streek er daarna nog eens met zijn volle hand over. Aanstonds zou er een frons op zijn gladde voorhoofd verschijnen. Maar nee! Goedgekeurd! ‘Dit colbert zit helemaal goed’ zei hij en we voelden ons een soort van opgelucht. Peter keek nog één keer in de spiegel. Terwijl hij het pashokje inschoot, zei hij ‘krijg ik er ook een knaapje bij?’ Ik zag de jongen even slikken. ‘Een knaapje’, zei Peter. Ik fluisterde ‘hij bedoelt een kleerhangertje’. De jongen kende wel knapen, maar geen knaapjes. En ik was het woord  bijna vergeten, maar herinnerde het me weer van een jaar geleden. Toen vroeg Peter ook al om een knaapje.

Bij dit woord en in deze winkel schoot me meteen een ander nostalgisch beeld te binnen. Ik zie Peter als klein knaapje met zijn moeder winkelen. Hij moet broeken passen en daar komt geen verkoper aan te pas. Zijn moeder zit op een stoel voor het pashokje. Als Peter uit het hokje komt, ziet ze vlot dat er geen sprake van hoog water is. Maar ze wil wel nog één ding controleren. ‘Buk eens’, gebiedt ze en Peter bukt gewillig. Het is me nog altijd een raadsel waarom ze dat vroeg. Als ik tegenwoordig in een winkel kom en ik zie moeders met zonen kleren kopen, dan hoor ik nooit meer een moeder ‘buk eens’ tegen haar wat timide zoon zeggen. Ik doe het in elk geval niet. Mijn moeder zei vast ook ‘buk eens’ tegen mijn kleine broertje, maar dat is al weer enkele decennia geleden. Ik denk dat ‘buk eens’ een vergeetwoord geworden is. Meer een vergeetwerkwoord eigenlijk. Adopteren dus.

Mijn man staat ondertussen bij de kassa. Daar vraagt hij nogmaals om een knaapje. Ik zucht, maar gelukkig komt daar de aardige hoog-water-verkoper aan en doet een greep achter de toonbank en zegt ‘een knaapje voor meneer’. Hij is het niet vergeten. En Peter betaalt tevreden zijn nachtblauwe jasje in de wetenschap dat aanstonds de verkoper aan een volgende klant zal vragen ‘wilt u er ook een knaapje bij?’

Ik heb, terwijl Peter erwtensoep staat te koken, besloten dat ik de volgende keer mee ga als hij een broek gaat kopen. En u weet wat ik, in de nabijheid van een aardige jonge verkoper, tegen Peter zal gaan zeggen.

Met dank aan De Taalstaat en de geadopteerde vergeetwoorden.

Stoofpeer

Mijn man is vertrokken en ik ben alleen thuis. Ik heb een oud stoeltje uit mijn kamerbewonerstijd vlak voor de houtkachel geschoven en zit nu tevreden naar het vuurtje te kijken. `Hij fikt weer lekker´, zou Peter zeggen als hij thuis was. En mij schiet het woord ´stoofpeer´ te binnen als ik mijn sjaal vanwege de warmte wat losser om mijn hals doe. Ik zit hier behoorlijk op te warmen en mèt dat ik dat op schrijf, moet ik aan Australië denken.

Gisteren zag ik op TV dat er weer enorme bosbranden in Australië woeden. Hele steden worden bedreigd door een vuurzee. Ik vraag me dan altijd af of die branden bijvoorbeeld ontstaan zijn door een achteloos weg gegooide sigaret. Dat hoorde je hier vroeger wel eens bij heidebranden. En ik voelde dan altijd het mogelijke schuldgevoel dat bij de onoplettende roker moest zijn ontstaan. Ik kreeg vervolgens ook bijna medelijden. Misplaatst, maar toch.

De Australische premier vindt dat die bosbranden er gewoon bij horen. Weggegooide sigaret, niet uitgedoofd kampvuurtje, het kan allemaal de oorzaak van de brand zijn. De reden dat hij vindt dat branden erbij horen, ligt in het feit dat hij een klimaatontkenner is. Ja, een klimaatontkenner! Dat moet ik even uitleggen. Je zou de theorie van de stoofpeer aan kunnen hangen. Ik bedoel hiermee, dat door de klimaatverandering de aarde, de stoofpeer, langzaam maar zeker opwarmt. Hiermee stopt de vergelijking, maar door warmte, minder regen, droogte neemt het brandgevaar toe. Lijkt mij een vrij logisch verhaal. Maar zo denkt de premier van Australië niet. Hij is een klimaatontkenner. ´Branden horen er gewoon bij´, zegt hij.

Maar dat rare woord laat me niet los. Hoe kun je nou het klimaat ontkennen? Dan moet je toch wel uit heel eigenwijs hout zijn gesneden. Opeens realiseer ik met schrik dat ik ook samenleef met een klimaatontkenner. Ook zo’n eigenwijs portret en ik zou bijna medelijden met mezelf krijgen. Ik zal het uitleggen. Vanochtend zat ik rustig te ontbijten met Peter. Opeens keek Peter verstoord op. ‘Dat kan niet’, zei hij. Ik keek hem niet begrijpend aan. ‘Dat kan niet, die regen’, herhaalde hij. Ik keek en ik zag dat het toch echt wel kon. Het regende gewoon. ‘Wat bedoel je’? vroeg ik. En daar kwam het hoge woord eruit. Peter knikte naar zijn mobieltje en zei ‘Buienradar geeft geen regen aan’. Oké! Dus dan kan het niet regenen…. Ik zat een beschuitje te eten met een klimaatontkenner!

Ben ik ondertussen wel blij dat Peter niet rookt. Klimaatontkenners vinden het kennelijk normaal dat er bosbranden zijn. Hij zou zo zijn sigarettenpeukje wegschieten in de kurkdroge heide. Heidebranden horen er waarschijnlijk ook gewoon bij voor klimaatontkenners.

Ik draaf weer eens verschrikkelijk door. Mijn Peter heeft buiten gevoeld dat het koud is en heeft besloten om voor zijn vrouw een lekker fikkie te stoken in de houtkachel. Dat doe je in dit klimaat. Hij is echt geen klimaatontkenner. Ik houd dat van die buienradar maar gewoon voor een ogenblik van digitale meteorologische zwakte.

Natuurlijk hebben die bosbranden wel te maken met opwarming van de aarde. Ik neem een besluit. Vanaf morgen douche ik korter, gaat de kachel wat lager en ga ik op mijn kleine plekje ervoor zorgen dat de aarde minder opwarmt. Ik denk niet dat dat direct gevolgen heeft voor Australië. Maar met één woord wil ik niet aangeduid worden en dat is met het woord ‘klimaatontkenner’. Voor mij is dat synoniem aan eigenwijsheid. Ik weet zeker dat mijn Peter het met mij eens is.

Ondertussen is deze stoofpeer aardig afgekoeld en gaat er een nieuw blokje hout de kachel in. Met dank aan het zorgvuldige bosbeheer in Sint Laurens.

Vaatdoekjes

Goede voornemens. Daar had de journalist op de radio het over. En hij noemde de grote schoonmaak en vaatdoekjes. Ik kan me voorstellen dat Youp het gisteravond bij zijn oudejaarsconference ook over vaatdoekjes gehad heeft, maar dat weet ik niet. Wij zaten bij vrienden, keken geen TV en hadden het zeker niet over vaatdoekjes. Vaatdoekjes en rode wijn zijn trouwens een bar slechte combinatie.

Maar goed, ook ik gooide vandaag mijn één-dag-vieze-vaatdoekje in de wasmachine. Dat deed ik omdat het moest. Nou ja, het moest niet, want dat zou betuttelend zijn hoorde ik op het nieuws. Het was minister Schippers die ons afgelopen jaar de informatie verschafte dat het heel gevaarlijk is om een vaatdoekje langer dan één dag te gebruiken. Daar schrok ik wel van. Vooral toen ik daarbij ook nog een gevaarlijke  donzige schimmel op een vaatdoekje in beeld gebracht zag. Nee, minister Schippers verschafte enkel de informatie, maar serveerde daar tegelijkertijd ook het gevoel bij dat ik wel een lousy housewife ben als ik mijn vaatdoekje een week op het aanrecht laat liggen.

Om de waarheid te zeggen, ik ben een lousy housewife. Mijn zoon vraagt mij net om onduidelijke redenen of ik liever man ben of vrouw. ´Liever vrouw´, zeg ik tegen hem, al vind ik wel dat het soms oneerlijk verdeeld is. En ik vraag me af wat het voordeel is van vrouw zijn. Ik kan het niet zo goed bedenken. Ik ben door de bank genomen een tevreden mens. Ik zit wel met smart te wachten op de overgang en waarschijnlijk zit ik daarna te wachten op het verscheiden van de overgang. Maar ja, dat komt allemaal nog. Verder ben ik niet in het bezit van enig huishoudelijk talent. En hoe je het ook wendt of keert, huishouden en vrouwen worden nog akelig vaak gekoppeld. Dat maakt het vrouw zijn er niet gemakkelijker op.

Mijn zoon weet heel goed waarom hij liever man is. Omdat zijn antwoord zo primitief is, denk ik dat het iets met de piramide van Maslov te maken heeft. `Je kan overal plassen’, zegt hij. En terwijl hij zijn muts achterover schuift, zegt hij ook nog dat mannen sterker zijn. Dat is een argument dat ik helemaal niet begrijp. Waarom moet je sterker zijn. Volgens mij kun je beter slimmer zijn. Maar dan heeft hij toch ook nog een slimme opmerking. ‘En je hebt ook geen last van een glazen plafond’. Hij kijkt mij veelbetekenend aan. Nou ja! Dit heerschap gaat per week zes uurtjes naar school en ligt vervolgens filmpjes op de bank te kijken. En uitgerekend hij heeft het over het glazen plafond! Ik zie voor hem een betonnen plafond in het verschiet liggen.

Dat glazen plafond brengt mij toch weer terug bij mijn vaatdoekje en het huishouden. Er is één ding waar deze lousy huisvrouw zeker geen last van heeft en dat is van vieze ruiten. Ik ga ’s morgens voor zonsopgang naar mijn werk en kom na zonsondergang weer terug. Beetje overdreven, maar ik zie dus nooit de zon door mijn ramen schijnen. Maar dan nog! Ik heb het bijzonder getroffen met mijn man. Hij heeft werkelijk talent voor het huishouden. Wel op onverwachte momenten. Vlak voordat we weg gaan, bedenkt hij dat hij de ramen wil lappen. Hij heeft geen last van een glazen plafond, maar kan niet tegen vieze ruiten. Ik zal hem niet stoppen. Als deze man ramen wil lappen, dan moet hij dat vooral doen, mijn lieve glazenwasser.

Het enige waar ik even voor moet zorgen is dat er een schoon vaatdoekje ligt. Want dat moet gezegd, hij is niet kieskeurig voor wat betreft ‘lapjes’. En nu ik van minister Schippers heb gehoord hoe gevaarlijk die vaatdoekjes zijn, kan ik het niet maken om Peter met een vies doekje te laten poetsen. Stel je voor, straks heb je, voordat je het weet, schimmels op je ruiten staan en staat minister Schippers met een opgeheven vingertje in je tuin en roept ‘ik heb het je nog zo gezegd!’

Ik ga bedenken wat ik morgen zal gaan doen. Mijn ramen hoeven niet gelapt en het glazen plafond is op dit moment mijlenver van mij verwijderd. Ik ben vrouw en ik wil shoppen. Ik zoek een argument om morgen naar de HEMA te gaan. Dat is mijn lievelingswinkel. Maar ik hoef niet lang na te denken. Ik weet al een boodschap. Ik ga fijn vaatdoekjes kopen.

Met dank aan minister Schippers.

En verder wens ik u , ook namens mijn zoon, mijn lieve glazenwasser en minister Schippers een schoon, helder en gezond 2015 toe.

Koppelteken

Gisteravond werd Het Groot Dictee der Nederlandse Taal op TV afgenomen. Alleen al vanwege de titel zou ik er aan mee willen doen. Het klinkt een beetje deftig, een beetje archaïsch, dat is mooi. Maar daar houdt het dan vervolgens ook mee op. Mijn moeder zat vroeger met een schrijfblokje op haar schoot geconcentreerd mee te schrijven. En het moet gezegd, ze was er goed in. Ze was goed in het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Ik zou bijna schrijven ‘Nederlandsche Taal’, want mijn moeder is van 1920. Maar sinds het koppelstreepje en de Nieuwe Spelling doet ze niet meer mee.

Eergisteravond beloofde Bart Chabot bij Pauw dat het dictee dat hij geschreven heeft gewone woorden bevat die iedere Nederlander zou moet kunnen kennen en kunnen schrijven. Ik denk dus dat mijn moeder haar schrijfblokje nu weer in de aanslag heeft. Volgens Bart is het Przewalski-woord in de ban gedaan. Ik moet u nu eerlijk bekennen dat ik  ‘Przewalski-woord’ heb gekopieerd en geplakt en nog staat er onder Przewalski een rood bibberlijntje. F%*# de spellingcontrole!

Maar het koppelteken blijft een probleem. Dat zie ik dus alweer bij ‘Przewalski-woord’. Ik vertik het echter om aan mijn dierbare echtgenoot, deskundig op het gebied van de Nederlandse taal, advies te vragen. Dat is dezelfde terughoudendheid die ik heb als bij het meedoen aan HGDdNT. Waarom niet meedoen aan HGDdNT? En waarom geen advies van mijn echtgenoot? Ik weet het wel en misschien is het ook de reden dat mijn man niet mee wil doen en vele leerkrachten met mij. We willen gewoon niet door de mand vallen. Laat ik voor mezelf spreken. Ìk wil niet door de mand vallen. Ik vind dat ik geweldig goed spellen kan, maar toch maak ik zo nu en dan een machtig stomme fout.

Weet u bijvoorbeeld hoe je dagobertducktaks schrijft? Eigenlijk moet ik nu even een schrijfpauze inlassen, maar dat lukt niet met een column. Hoofdletters? Aan elkaar of met koppelteken. En ja hoor, daar istie weer het koppelteken! Moet het koppelteken nu tussen dagobert en duck, of tussen dagobertduck en taks of… Laat ik u uit de brand helpen. Er moet dus geen koppelteken tussen. Dit woord is gewoon een samengesteld woord en dat schrijf je aan elkaar. Dat leerde ik eergisteravond en passant eventjes toen ik keek naar Pauw.

Het woord haakte. ’Dagobertducktaks' is deze week gekozen tot woord van het jaar 2014. Maar in het afgelopen jaar is er meer gesproken over graaitaks of kleptocratentaks. Dit zou een extra belasting op de hoge lonen van topmanagers zijn. Wat een lelijkheid bij elkaar. Gaat de belasting over het graaien van de managers of is de overheid de graaier? Is de overheid de kleptocraat of is dat de manager? Eerlijk gezegd wil ik er niet eens over nadenken, laat staan er over schrijven. Het zou me een mooi dicteetje worden. Ik zou er woorden in kunnen klutsen als exorbitant, malversatie, voor-de-gek-houderij ( mind het koppelteken!)en bassesse en pernicieus.

Waar ik vandaag ook niet blij van werd, is een ander woord. Ik hoorde op de radio iemand praten over de  mogelijke ‘kerstcrisis’.  Ik heb me allang neergelegd bij kerstboodschappen, kerstknutsels en kerstmutsen, maar kerstcrisis? Het gaat over geld, het gaat over zorgverzekeraars, het gaat over macht en een mogelijke val van het kabinet en misschien kan ik nog wat van mijn eerder opgeschreven dicteewoorden hieraan toevoegen. Het gaat volgens mij over alles wat niet aan kerst gekoppeld moet worden.

Ik heb niet gekeken naar HGDdNT, maar ik hoop dat Bart een mooi dictee heeft geschreven. Met daarin iets over een klein weerloos kindje. De BNN-ers en gewone mensen moeten schrijven ‘Ziet er hoe alle zijn ledekens beven’. Niet deftig, maar wel een beetje vroomheid van vroeger. Dat is mooi. En wat ik vooral hoop is dat hij de hemel aan de aarde heeft gekoppeld. Misschien eindigde hij zijn dictee wel met ‘Gloria in excelcis Deo’. Een x, c en een c.  Best moeilijk, maar mooi.

Ik weet zeker dat mijn moeder het foutloos op haar schrijfblokje heeft mee geschreven.

Vluchtelementen

Hij hangt weer aan de rekstok las ik gisteren in de krant. Het was een hele geruststelling voor mij. Ik gun Tsjongerschans zijn jonge atletische coassistent, maar ik heb hoge verwachtingen van Epke voor de volgende kampioenschappen. Dat betekent dat er getraind moet worden. Geen ontkomen aan.

Epke heeft gemaakt dat ik in de afgelopen maanden een nieuw woord aan mijn vocabulaire heb toegevoegd. Ik had het woord kunnen kennen, maar het was mij nog niet eerder opgevallen. Us Epke heeft ervoor gezorgd dat ik nu een prachtig woord rijker ben geworden. In de krant werd Epkes succes op de Wereldkampioenschappen turnen verklaard door de combinatie van ‘vluchtelementen’. Hij combineerde al zwaaiend aan de rekstok twee keer twee vluchtelementen. Dat is heel knap. Ik vind één keer rondraaien in  de volle lengte aan een rekstok al heel knap. Ik bewaar nog verschrikkelijke herinneringen aan de oefeningen van de eigen vaardigheid voor ´aantekening J´. Jaja, dat is hééél lang geleden, maar ik weet het nog. Een molendraai moest ik doen. Met ware doodsverachting draaide ik mijn rondje. Had ik toen van vluchtelementen geweten, ik had direct het hazenpad gekozen! Maar zo niet Epke, hij draait en zwaait dat het een lieve lust is en combineert schijnbaar moeiteloos twee keer twee vluchtelementen met elkaar. Hij zegt dat hij hier zelfs niet over na hoeft te denken, het gaat bij hem als in een ´flow´. Heerlijk moet dat zijn.

Het schijnt dat hij ook wel vier vluchtelementen zou kunnen combineren. Maar dat bewaart hij voor de volgende kampioenschappen. Je moet nooit alles in een keer weggeven. Ik heb dus zo mijn verwachtingen.

Dat woord ´vluchtelement´ blijft bij mij haken. In het dagelijks leven heeft vluchten meestal een negatieve betekenis. Je bent een slappeling als je wegloopt voor je verantwoordelijkheden. Als je vlucht. Vluchten heeft meestal met angst te maken. Je bent bang voor slangen, je bent bang dat je je tekst kwijtraakt bij een speech, je bent bang dat je je werk niet afkrijgt. Dan kun je de neiging hebben om dingen te gaan vermijden. Je gaat niet meer naar enge Franse riviertjes, je gaat alles doen, behalve het werk dat je moet doen, en op de dag van de speech ben je plotseling ziek. Vluchtelementen. En soms kun je die een hele dag prachtig combineren. Dan is er niemand die applaudisseert. Dan is er niemand die zich verbaast over zoveel behendigheid. We vinden het gewoon. Iedereen weet het namelijk al, vluchten is heerlijk!

Daarom pleit ik voor vluchtelementen in de school. Meisjes uit groep zes zijn daar al best handig in. Zij beginnen op de duikelstang en zijn in staat een hele pauze achter elkaar in volle vaart rondjes te draaien. Ze maken ook mooie combinaties. Dan gaan ze met z´n tweetjes in elkaar geknoopt aan de zwier. Kleine Zonderlandjes in de dop. Niks geen moeilijke sommen meer, maar vliegen! Helaas gaat na een kwartier de bel en moeten de meisjes enigszins dizzy weer de school in. Daar ligt onverbiddelijk  de ´Wereld in getallen´ weer voor hen klaar. Geen ontkomen aan.

Ook in mijn kamer is er geen ontkomen aan. Telefoon, email, plakmemootjes, het wemelt ervan. En ik begin te verlangen naar sierlijke vluchtelementen. Voordat ik het weet zit ik te dromen. Mijn ogen dwalen naar buiten, waar een opa zijn oppaskleinkind op de schommel een duwtje geeft. Een prachtige eerste aanzet tot een vluchtelement. En opeens zit ik zelf weer op de schommel achter ons huis. Uren kon ik daarop zitten en gewoon denken, zwaaien, denken, zwaaien. Als mijn kleine watervlugge broertje mee deed, moest er hevig gezwaaid en vervolgens van de schommel afgesprongen worden. Even vloog je door de lucht. Mijn broertje snapte het toen al, vluchtelementen zijn nodig. Ook als er geen applaus volgt.

En ik droom verder. Ik sta in de hal van mijn school, ik buig even naar achter, til mijn linkerbeen sierlijk op en begin met een fraaie aanloop in de richting van twee wijd openstaande klapdeuren. Ik combineer moeiteloos een dubbele flikflak en een arabier, draai al wentelwiekend naar buiten. Met een elegante sprong kom ik tot stilstand. Achter mij staan alle meisjes uit groep zes ademloos naar mij te kijken. Zij weten hoe goed dit voor je is. En er volgt een daverend applaus. Het voelt fantastisch. Dit had ik net even nodig.

Deze middag besluit ik dat ik voorstel dat er iedere dag op het rooster een kwartier ´vluchtelementen´ zal komen te staan.

Geen ontkomen aan.