Kamperen nodigt uit tot reflectie.
Eigenlijk griezel ik van deze zin, want ik reflecteer me het hele jaar suf.
Mijn studerende kinderen doen dat en ook
Peter ontkomt niet aan het reflecteren met studenten. En dan schrijf ik
dat kamperen uitnodigt tot reflectie... Ik zal u ervan deelgenoot maken. Ik
vraag me namelijk af of je tijdens het kamperen wordt wie je bent. Nee, ik
bedoel niet, dat je wordt zoals je bedoeld bent, want daar geloof ik niet in.
Nee, worden wie je bent. U bent vrij om af te haken bij dit abstractieniveau,
maar laat ik het wat concreter maken.
Ruimt u dagelijks uw kast op waarin jam,
suiker, koffie, wijn, pinda's, wasknijpers, chips en dergelijke staan? Nee, ik
ook niet. Maar op de camping beleef ik werkelijk plezier aan het opruimen van mijn
vakantiekratje. Een andere vraag, doet u iedere dag een fijn handwasje en zegt
u aan het eind van de dag tegen uw echtgenoot of echtgenote dat het schone
wasje zo heerlijk ruikt. En vouwt u ook meteen dat kleine wasje op? Nog eentje:
zet u altijd uw teenslippers netjes naast elkaar? En wat doet u als er een
wasknijper, één van de tien uit het plastic zakje, uit elkaar springt en op het
droge gras terecht komt. Één, raapt u hem op, en twee, prutst u hem weer in
elkaar?
Lieve mensen, al deze dingen dóé ik en ik
wist niet dat ik het in me had. Een heel jaar lang liggen al deze dingen diep
verborgen onder een enorme laag van luiheid, excuses en dergelijke, maar in de
vakantie lijk ik wel een ander mens. Of ben ik dan, wie ik ben? Tot zover
krijgt mijn zelfbeeld een aardige boost.
Maar ik ontdek ook een andere kant.
Vanochtend sloot ik met satanisch genoegen een mier op in een plastic
smeerkaasbakje en kieperde het in de vuiliniszak. Eigen schuld. Ik had net
geconstateerd dat de mieren in slagorde ons tafeltje in bezit aan het nemen
waren. Ze deden verwoede pogingen om onder het deksel van de jampot te kruipen.
Het ergste was nog dat wij een overheerlijk abrikozenbroodje hadden bewaard,
nog van gisteren. Die zouden wij vanochtend bij de koffie oppeuzelen. Toen
Peter de broodjes tevoorschijn haalde, bleek dat het mierenoffensief al had
plaatsgevonden. Overal zaten de mieren. Zelfs tot in de krochten van het
abrikozenbroodje. Wat zou u doen in zo'n geval? Weggooien? Nee in mij ontwaakte
een strijdlust van ongekende grootte. Met het puntje van mijn mes ben ik alle
mieren te lijf gegaan. Vanonder het banketbakkersroom, de abrikoos en tussen
het bladerdeeg peuterde ik de mieren en joeg ze zo naar de eeuwige jachtvelden.
Toen er geen zwart stipje meer te bekennen was en mijn broodje er enigszins
onttakeld uitzag, ging ik met een zucht achterover zitten in mijn klapstoeltje
en heb genoten van mijn broodje en mijn overwinning op de mieren in het
bijzonder. Zou u dit doen? Of ben ik nou zo gulzig, smerig en moordlustig? Smerig
ben ik wel een beetje. Wat doet u met het plasje water onder in uw koelbox? Er
drijft ook altijd wat in, mieren natuurlijk, maar ook kruimels en het maakt dat
er ondefinieerbare stukjes papier aan de bodem plakken. Franse kaasjes komen zo
ook altijd heel vreemd kledderig uit de koelbox. Nou, wat doe u met dat plasje?
U voelt waarschijnlijk wel aan hoe het bij mij zit. Op zo'n moment ontfermt
zich een enorme letargie over mij. Met een klap laat ik het deksel vallen en ga
weer op mijn stoeltje naar de vrolijke nietsvermoedende kanoërs kijken.
Ja, zo ben ik dus kennelijk ook. Maar hoe
erg is dat? Ik heb een man die ook zo zijn dingen heeft. Als hij een
abrikozenbroodje eet, kliedert hij in negen van de tien gevallen de abrikoos op
zijn fijnste polo. Als hij gaat zwemmen stapt hij midden in de tent onbekommerd
uit zijn onderbroek, trekt zijn zwembroek aan en vertrekt met achterlating van,
ja juist, u begrijpt het al. U heeft ook zo'n man. Mijn man haalt niet eens de
mieren van het gewraakte broodje, maar steekt zonder bezwaar het zwart
gespikkelde geval in zijn mond. Zo is hij dus. Maar hij is nog meer. Mijn man
kan zonder Tomtom de weg vinden in Frankrijk, zelfs zonder het ingewikkelde
Michellinkaartenboekuit2006. Mijn man is kampioen forellen bakken en wat hij
ook heel goed kan is wasknijpers in elkaar zetten. Mijn man is als een kind zo
blij als hij in een geel opblaasbandje de Dordogne afzakt en hij roept daarbij
ook nog eens heel hard 'Joehoe, Jannet!' als hij aan mijn klapstoeltje voorbij
drijft. Wat een leukerd hè?
Ach, wie ben ik, wie is Peter? Ik denk dat
we samen een lekkere hutsekluts zijn. Ik weet niet of mijn studiebegeleider
genoegen neemt met de conclusie van mijn reflecie dat we een lekkere hutsekluts
zijn. Maar ik denk wel dat het zo is. Nog even iets poëtisch op het eind van
dit verhaaltje. Zijn we niet allemaal diamanten en het zou wel eens zo kunnen
zijn dat de zomerzon in de vakantie het licht op andere facetten laat
weerkaatsen dan in het gewone leven. Hoe vindt u die?
Ik ben dus moorddadig, smerig, schoon,
slordig, opgeruimd en samen met die leukerd in dat zwembandje vorm ik een
heerlijke hutsekluts op dit fijne Franse kampeerveldje aan de oever van de
Dordogne. Hm, best lekker gereflecteerd deze ochtend. Dat ga ik nog eens doen.
Maar nu ga ik eerst de handdoeken uit mijn tupperware-emmer halen en
uitspoelen. Daar heb ik zin in.