Gisteravond hadden we het besloten. We gaan vertrekken. We laten onze Franse buurtjes achter, we laten de paradijselijke Gardon voor wat hij is en we gaan naar het noorden. Dat heeft meerdere voordelen. Het eerste voordeel is dat de terugreis met vijfhonderd kilometer bekort wordt en het tweede voordeel is dat het daar waarschijnlijk geen achtendertig graden is.
Zo’n besluit heeft meteen voor mij gevolgen. In mijn hoofd gaan dan allerlei radertjes draaien. Ik wil dat meteen het vakantiekrat reorganiseren en ook wil ik alvast De Kist, u kent hem misschien nog uit andere verhaaltjes, nou die dus, die wil ik inpakken. Dat scheelt morgenochtend weer heel wat gezoek. Want zoals u ook weet is zoeken ook al een dingetje in de vakantie.
Nou, we hebben wat gezocht vandaag. Maar niet naar de kaasschaaf of de hamer, nee naar een fatsoenlijk lief, klein, aandoenlijk campinkje. Onze eisen zijn niet hoog. Het liefst een veldje, een toilet waar je in ieder geval niet op hoeft te hurken en een douche. Makkelijk toch?
Maar laat ik met het mooie begin beginnen. We hebben werkelijk perfect opgepakt. We spraken geen woord tegen elkaar en we wisten precies wat elk van ons moest doen. Uit mijn ooghoeken zag ik dat beide Franse buren al onze handelingen volgenden. Ik gooide er nog een schepje op door haringen uit de grond te trekken, iets dat Peter altijd doet en de vuilnis in de container te mikken. Dat alles met een zo-doen-we-dat-altijd-gezicht. Het moet echt gezegd, het ging als een geoliede machine.
Na het afrekenen keken we elkaar aan. Hoe hadden we toch weer zo’n goedkoop, maar leuk campinkje kunnen vinden? Het sterkte ons vertrouwen dat ons dat ook dit keer weer zou lukken.
Na zo’n vijfhonderd kilometer reden we Bourgondië binnen. Het landschap was net als de muziek die in onze auto klonk. We golfden op ‘Hallelujah’ van Lennard Cohen het landschap in. Om ons heen ademden eeuwenoude beboste berghellingen. Soms strekte het landschap zich uit als een prachtige trage sluimerende vrouw. Ik vond het adembenemend en er begonnen allerlei poëtische bellen bij mij te rinkelen. Maar ik moest bij de les zijn. In dit land moest ergens wel een leuk lief geschikt campinkje zijn. Wij zagen echter geen camping. Tot wij een bordje passeerden met de aanduiding van een camping erop. Ik ging rechtop zitten. Maar hoe we ook reden, we vonden het niet. Toen wij dwars op een weg aan het keren waren wees iemand ons ongevraagd de weg. Kennelijk hebben wij een wat hulpeloze uitstraling. We vonden de camping, maar bleken er al drie keer aan voorbij te zijn gereden. Deze camping deed er alles aan om niet uitgekozen te worden tot camping van het jaar. Het accueil was dicht. Dicht om half vijf! In het restaurant brandde geen licht. Het leek wel alsof je een begraafplaats op reed. Hoge donkere heggen en geen levend wezen te zien. En toen ik een Leuk Plekje aanwees bleek het de parkeerplaats te zijn. Wat een sof.
Uiteindelijk hebben we kilometers verderop toch nog een camping gevonden. Wel iets anders dan we gewend zijn, maar ook dit behoort tot de door mij omarmde campingoecumene. Je hebt campings en campings, en dit is er toevallig een met thermostaatkranen, lage heggetjes en een zwembad. Het krekelt hier iets minder, maar het wijntje staat klaar, de temperatuur is tien graden lager en mijn zelfopblazende nestje is gebouwd. Wat wil ik nog meer?
Haha, geweldig verhaal! Ik zie het voor me😊
BeantwoordenVerwijderen