Ik ben vrij
vandaag. Maar ja, wat heet vrij? Er gebeurt iets vanochtend. Ik loop nog ietwat slaperig naar
buiten. In mijn hand heb ik het onvermijdelijke
plasticafval. Terwijl ik me afvraag hoe het toch mogelijk is dat ik bij het
ontbijt al plasticafval heb en de klep van de container optil, voel ik opeens
dat het anders is. De zon schijnt, het voelt vriendelijk aan buiten en, oh
heerlijk, ik hoor vogels! De hele winter is er geen vogel in mijn tuin geweest
en nu hoor ik vogels! En niet maar een paar, nee uit oost en west en noord en
zuid klinkt het gekwetter. Ik zou wensen dat het tuinvogelteldag was. Ja, nationale
tuinvogelteldag, weet u nog?
Vorig jaar raakte ik al in hoger sferen bij de klanken van ‘de nationale tuinvogelteldag’.
Ik wilde meteen gaan tellen! Het woord huppelde ook zo lekker over je tong. Ik
had het zelfs over jamben. Misschien weet u niet wat dat zijn. Maar dat zal ik
uitleggen. Een jambe is een metrum in een dichtregel. Luister maar eens ‘de
NAtioNAleTUIN vogel (nou ja)Teldag’. Ta
DOM taDOM taDOM. En nu hoor ik niet alleen in het wóórd de jamben, maar ook in
mijn tuin! tiDA tiDA klinkt het. En dat maakt dat er een lichte onrust in mij
ontstaat. De ware vogelaar zal nu willen tellen, maar ik wil nu dichten. Ik wil
een gedicht met jamben.
Maar ondertussen gaat de telefoon. Oké, er moet een afspraak
gemaakt worden voor komende vrijdag. Ik zet mijn ‘dat-regelen-we-wel-even-stem
op. En inderdaad, er komt een afspraak in mijn agenda. Oh, de koffie is klaar
en ik voel dat het tijd wordt voor een boterhammetje. Als ik aan het aanrecht
sta, zie ik daar de resten van ons losbandige weekendleven nog liggen. Even een
fijn vaatdoekje er over heen. Dat herinnert me eraan dat mijn wasje
waarschijnlijk wel klaar is en opgehangen moet worden. En zo hobbel ik
jambematig op mijn vrije dag door van het één in het ander.
Buiten kwetteren de vogels lustig er op los en mijn drang
tot dichten is in een mêlee van dingen en dingetjes ten onder gegaan. Rustig
schrijven komt er ook niet meer van. Ik voel ondertussen dat de zon op mijn
handen schijnt. De lucht is blauw en als ik naar buiten kijk zie ik dat achter
in mijn tuin een paar gele bloemetjes de kop opgestoken hebben. Ik moet denken
aan madeliefjes. Nee, dit zijn geen madeliefjes, maar hoe ze wel heten, dat
weet ik niet. Het maakt allemaal dat ik naar buiten wil. Dat ik misschien wel
vogels wil tellen.
Weer gaat mijn telefoon. Het is een vader die een week lang
vijf kinderen extra wil onderbrengen op mijn school en vervolgens zijn eigen
kinderen mee wil nemen. Het is een ingewikkeld verhaal. Een blik op mijn
openstaande Ipad leert mij dat er ook nog een moeder vrij wil voor haar
kinderen vanwege een kwaal bij een oudtante. Gisteren wilden er nog mensen op
vakantie naar de Kilimanjaro buiten de gewone vakanties om. En in mijn hoofd
strijden de leerplichtambtenaar en kwetterende vogels om voorrang.
Wat nu? Ik voel in mij een recalcitrante Madelief de kop opsteken. U weet wel, de Madelief van Het grote boek van Madelief van Guus Kuijer. En ik weet wat ik ga doen. Ik geef nog even geen antwoord op al die vragende ouders. Ik ga naar buiten om vogels te tellen, maar niet nadat ik eerst flink plagiaat heb gepleegd. Ik ga een gedicht óverschrijven in plaats van zelf verzinnen. Het mooiste gedicht dat ik op dit moment ken. Het is geschreven door Madelief herself en wie weet, borrelt er morgen een nieuw gedicht bij mij op en tel ik vanmiddag één roodkeelnachtegaal in mijn tuin. En als dat laatste het geval is, geef ik de hele school vrij! Maar nu eerst Madelief.
Wat nu? Ik voel in mij een recalcitrante Madelief de kop opsteken. U weet wel, de Madelief van Het grote boek van Madelief van Guus Kuijer. En ik weet wat ik ga doen. Ik geef nog even geen antwoord op al die vragende ouders. Ik ga naar buiten om vogels te tellen, maar niet nadat ik eerst flink plagiaat heb gepleegd. Ik ga een gedicht óverschrijven in plaats van zelf verzinnen. Het mooiste gedicht dat ik op dit moment ken. Het is geschreven door Madelief herself en wie weet, borrelt er morgen een nieuw gedicht bij mij op en tel ik vanmiddag één roodkeelnachtegaal in mijn tuin. En als dat laatste het geval is, geef ik de hele school vrij! Maar nu eerst Madelief.
Mijn moeder
Kookt voeder
En wie hier om
lacht
Die sla ik met
kracht.
Hier heb je geen jambes voor nodig! Ik word er zelfs
vrolijk van. Als ik mijn laptop afsluit betrap ik mij er op dat ik zachtjes
‘kom mee naar buiten allemaal, dan zoeken wij de wiehielehewaal´ neurie. Het liedje dat ik van mijn liefste
schoolmeester heb geleerd. Bij hem heb ik nooit één dag gemist!
En wie hierom lacht, die sla ik met kracht! Zo!
En nu ben ik vrij.