donderdag 28 januari 2016

Madelief

Ik ben vrij vandaag. Maar ja, wat heet vrij? Er gebeurt iets vanochtend. Ik loop nog ietwat slaperig naar buiten. In mijn hand heb ik het onvermijdelijke plasticafval. Terwijl ik me afvraag hoe het toch mogelijk is dat ik bij het ontbijt al plasticafval heb en de klep van de container optil, voel ik opeens dat het anders is. De zon schijnt, het voelt vriendelijk aan buiten en, oh heerlijk, ik hoor vogels! De hele winter is er geen vogel in mijn tuin geweest en nu hoor ik vogels! En niet maar een paar, nee uit oost en west en noord en zuid klinkt het gekwetter. Ik zou wensen dat het tuinvogelteldag was. Ja, nationale tuinvogelteldag, weet u nog?
Vorig jaar raakte ik al in hoger sferen  bij de klanken van ‘de nationale tuinvogelteldag’. Ik wilde meteen gaan tellen! Het woord huppelde ook zo lekker over je tong. Ik had het zelfs over jamben. Misschien weet u niet wat dat zijn. Maar dat zal ik uitleggen. Een jambe is een metrum in een dichtregel. Luister maar eens ‘de NAtioNAleTUIN  vogel (nou ja)Teldag’. Ta DOM taDOM taDOM. En nu hoor ik niet alleen in het wóórd de jamben, maar ook in mijn tuin! tiDA tiDA klinkt het. En dat maakt dat er een lichte onrust in mij ontstaat. De ware vogelaar zal nu willen tellen, maar ik wil nu dichten. Ik wil een gedicht met jamben.
Maar ondertussen gaat de telefoon. Oké, er moet een afspraak gemaakt worden voor komende vrijdag. Ik zet mijn ‘dat-regelen-we-wel-even-stem op. En inderdaad, er komt een afspraak in mijn agenda. Oh, de koffie is klaar en ik voel dat het tijd wordt voor een boterhammetje. Als ik aan het aanrecht sta, zie ik daar de resten van ons losbandige weekendleven nog liggen. Even een fijn vaatdoekje er over heen. Dat herinnert me eraan dat mijn wasje waarschijnlijk wel klaar is en opgehangen moet worden. En zo hobbel ik jambematig op mijn vrije dag door van het één in het ander.
Buiten kwetteren de vogels lustig er op los en mijn drang tot dichten is in een mêlee van dingen en dingetjes ten onder gegaan. Rustig schrijven komt er ook niet meer van. Ik voel ondertussen dat de zon op mijn handen schijnt. De lucht is blauw en als ik naar buiten kijk zie ik dat achter in mijn tuin een paar gele bloemetjes de kop opgestoken hebben. Ik moet denken aan madeliefjes. Nee, dit zijn geen madeliefjes, maar hoe ze wel heten, dat weet ik niet. Het maakt allemaal dat ik naar buiten wil. Dat ik misschien wel vogels wil tellen.
Weer gaat mijn telefoon. Het is een vader die een week lang vijf kinderen extra wil onderbrengen op mijn school en vervolgens zijn eigen kinderen mee wil nemen. Het is een ingewikkeld verhaal. Een blik op mijn openstaande Ipad leert mij dat er ook nog een moeder vrij wil voor haar kinderen vanwege een kwaal bij een oudtante. Gisteren wilden er nog mensen op vakantie naar de Kilimanjaro buiten de gewone vakanties om. En in mijn hoofd strijden de leerplichtambtenaar en kwetterende vogels om voorrang.
Wat nu? Ik voel in mij een recalcitrante Madelief de kop opsteken. U weet wel, de Madelief van Het grote boek van Madelief van Guus Kuijer. En ik weet wat ik ga doen. Ik geef nog even geen antwoord op al die vragende ouders. Ik ga naar buiten om vogels te tellen, maar niet nadat ik eerst flink plagiaat heb gepleegd. Ik ga een gedicht óverschrijven in plaats van zelf verzinnen. Het mooiste gedicht dat ik op dit moment ken. Het is geschreven door Madelief herself en wie weet, borrelt er morgen een nieuw gedicht bij mij op en tel ik vanmiddag één roodkeelnachtegaal in mijn tuin. En als dat laatste het geval is, geef ik de hele school vrij! Maar nu eerst Madelief.

Mijn moeder
Kookt voeder
En wie hier om lacht
Die sla ik met kracht.

Hier heb je geen jambes voor nodig! Ik word er zelfs vrolijk van. Als ik mijn laptop afsluit betrap ik mij er op dat ik zachtjes ‘kom mee naar buiten allemaal, dan zoeken wij de wiehielehewaal´ neurie. Het liedje dat ik van mijn liefste schoolmeester heb geleerd. Bij hem heb ik nooit één dag gemist!
En wie hierom lacht, die sla ik met kracht! Zo!

En nu ben ik vrij.

woensdag 6 januari 2016

Code Oranje

Vandaag ben ik vrij. De brievenbus kleppert en de krant valt op de mat. Ik ga maar uit bed en realiseer me dat na één dag al, alles anders gaat en voelt. Ik zal uitleggen wat er aan de hand is. Sinds 1 januari ben ik HdS, oftewel Hoofd der School. Kinderen zeggen ‘directrice’. Ik doe dat niet, want dan denk ik toch aan iets in de orde van grootte van een Bulstronk. Ik ben dan ook wel zo modern dat ik mezelf directeur wil noemen, maar mijn voorkeur gaat uit naar ‘schoolleider’. Vanwege de klank denk ik. Het klinkt vriendelijker. Of is het wat anders? Het nodigt uit tot psychologie, maar daar begin ik op deze koude, gladde ochtend niet aan. Ik heb wel wat anders aan mijn hoofd.
Het ijzelt en het is glad buiten. Code Oranje is afgegeven door het KNMI. Om zeven uur dacht ik dat ik maar eens moest proberen hóé glad het eigenlijk was. Daar sta je dan,als kersverse schoolleider, in je pyjama en op je sloffen midden op straat om te voelen of het kan. Naar school gaan bedoel ik. Je bloedjes van kinderen, je schatten van collega’s moeten immers veilig naar school kunnen. Er reed een auto in volle vaart voorbij. De bestuurder kon mij nog net ontwijken en stak een vinger naar mij op. Die beantwoordde ik vrolijk met een opgestoken duim. Deze man bewees voor mij dat het te doen was om op pad te gaan. Hij gleed niet uit de bocht en had nog tijd voor een opgestoken middelvinger.
Goed, ondertussen heb ik gemaild naar ouders en collega’s dat we wèl naar school gaan vandaag. Ik vermoed dat de ouders blij zijn en de kinderen iets minder. Net toen ik eindelijk voor mezelf een kopje koffie wilde inschenken, hoorde ik op de radio iets over een gekantelde vrachtwagen. Precies op de rotonde waar een collega overheen rijdt. Ai!
Als ik nu mijn tafel bekijk, zie ik een smartphone liggen en er staan een laptop en een Ipad. Mijn crackertjes liggen eenzaam op een bordje te versloffen. Jannet, doe normaal. Doe niet alsof jij de grote regelaar aan de knoppen bent. Het blijkt ook wel. Er klinkt een pingeltje. Er wordt geappt dat de collega’s veilig op school aangekomen zijn. Ik haal opgelucht adem. Gelukkig ligt mijn Zwolse collega niet onder een vrachtwagen op de gladde rotonde.
Dan pak ik de krant. Ik zie een foto van een glas in loodraam. Het verbeeldt de hemel op aarde. Het tilt me even op. Geen gladheid, geen ongelukken, geen bezorgd directricehoofd, geen grote, geen kleine zorgen. Nee, de belofte van een hemel op aarde. En zo nu en dan al een kijkje in de hemel op aarde. Een bijzonder kijkje. Dat is dit raam ook. Het is niet direct dat wat je ervan verwacht. Maar dat is misschien precies wat het zijn moet. De hemel op aarde is vast anders dan wij denken. Ik verwonder me er over. En dan bedenk ik ‘Ja dat is het,! Kijk met wonderogen, en dan zien we het. Ook op deze akelig gladde winterochtend’.

Weer klinkt er een pingeltje. Er komt een fotootje binnen van vrolijk zwaaiende kinderen in een klaslokaal. Ja, een stukje hemel op aarde. Ik vouw de krant dicht. Mijn dag gaat beginnen.