Die kwam toch wel binnen vanochtend. De jonge moeder had gezegd wat ik zelf jarenlang gedacht
heb. Nog het echte kamperen hè. Dat zei ze. Nog het echte kamperen…
heb. Nog het echte kamperen hè. Dat zei ze. Nog het echte kamperen…
Ze zei het nadat ik verondersteld had dat zij in dat leuke donkergroene tentje aan de overkant van het veld stond.
En ik deed wat ik niet wilde. Ik zei, we weten er alles van. Tot voor kort kampeerden wij ook in een tent. Ik keek haar er veelbetekenend bij aan. Zo van, verbeeld je maar niks hoor. Ook wij kropen over de grond op zoek naar sokken, ook wij hesen ons aan de tentstok omhoog na een nachtlang wiebelen op een luchtbed en ook wij genoten van de zelfredzaamheid, van de zelf gecreëerde eenvoud.
Maar ja, nu hebben wij ons geschaard onder de sleurhutsleurders. En terwijl ik dat schrijf vind ik dat dat geen recht doet aan ons prachtige KIPJE. Tot nog vorig zomer waren wij orthodoxe dewaardkampeerders. Wij voelden ons decennia lang zeer thuis in de enige-echte-ware-tent die alle stormen kon doorstaan. Wat er nu precies gebeurde met ons geloof kan ik niet zeggen, maar voordat wij er erg in hadden vielen wij er deels van af. En wij kochten een caravan.
Nee, niet zomaar een caravan. Een KIP. Mooi, poedergroen, zonder gordijntjes, maar met wc. Maar wij lieten het enige-echte-ware-tentgeloof niet helemaal achter ons. Wij vielen voor deze KIP ook vanwege de prachtige De Waard varioluifel. Net zo een als waaronder wij jarenlang voor onze Albatros aan het eind van de middag ons gekoelde biertje hadden gedronken.
En nu kijk ik van onder mijn varioluifel, naar dat groene tentje aan de overkant. De jonge moeder is met haar twee dartele jongentjes vertrokken. Waar zou zij zitten over over vijfentwintig jaar? Zou zij nog echt kamperen? Misschien heeft zij dan wel een camper. En misschien veronderstelt zij dan wel als wij elkaar tegen komen dat wij in dat leuke poedergroene caravannetje zitten. En ik weet wat ik dan ga zeggen.
Ja, nog het echte kamperen hè.
En die komt vast binnen.